De Korst
Geplaatst op juni 28, 2005 | Gearchiveerd onder Geen categorie | Reageer
Maria van der Hoeven, onze minister van Onderwijs, wil meer energie gaan steken in het wegwerken van leerachterstanden bij autochtone kinderen, waarvan er veel meer zijn dan werd aangenomen. Op dorps- en streekscholen, met amper allochtone leerlingen, zitten veel te veel Hollandse kinderen die achter lopen. Je vraagt je af hoe zoiets mogelijk is.
Bij een toevloed van kinderen uit verre, laagontwikkelde landen kun je als onderwijzer nog een beroep doen op overmacht, maar hoe is het mogelijk dat op een ‘normale’ Nederlandse school zulke grote achterstanden ontstaan? De leerkrachten, stelt een nota, ‘zijn de norm uit het oog verloren.’
In feite staat daar: die leerkrachten leveren al jaren een wanprestatie.
Als een automonteur een wagen de weg op stuurt met maar twee bouten per wiel, wat is er dan aan de hand? Is die monteur dan de ‘norm uit het oog verloren’, of is hij een gevaarlijke prutser? Wie is er eigenlijk verantwoordelijk voor het niveau van een kind dat de basischool verlaat?
Bij geweld op scholen zie je net zoiets. Leerlingen mishandelen andere leerlingen, leerlingen mishandelen docenten, ouders van leerlingen mishandelen docenten, maar scholen geven zulke incidenten zelden aan bij de politie, uit angst voor ‘imagoverlies.’ Zij zien zichzelf blijkbaar niet als onderdeel van de publieke zaak maar als calculerende marktpartij, gewikkeld in een gevecht met de concurrentie. De volgende logische stap is om op voorlichtingsavonden fijntjes gewag te maken van geweldsincidenten op ándere scholen.
‘Kom bij ons, wíj hebben geen detectiepoortjes.’
Het schijnt epidemische vormen aan te nemen: professionals zonder beroepseer. Geeft een beroepsgroep er wel blijk van, zoals de huisartsen die zich verzetten tegen de aantasting van hun autonomie door het Plan Hoogervorst, dan ontmoeten ze eerder argwaan dan waardering, denk aan de ingezonde brief van de drie fractiespecialisten van de coalitie onlangs in de Volkskrant, die de huisartsen beschuldigden van egoisme.
Hun vák? Nèh, dat moet over geld gaan.
Het is de schuld van de managers. Vakmensen die beleid moeten uitvoeren worden steeds meer voor de voeten gelopen door managers die gedetailleerd voorschijven wat er moet gebeuren, hoe het moet gebeuren en minutieus controleren óf het wel zo gebeurd is. Zo’n uitvoerder verliest op den duur het plezier in z’n werk en denkt steeds vaker: het zal wel goed zijn. De manager komt hier niet achter, want hij kijkt niet naar de kwaliteit van het werk, maar naar de kwaliteit van de rapportage. Of zoals oud-minister Pieter Winsemius het ooit formuleerde: ‘Daar waar vakdeskundigheid ontbreekt, ontstaat als vanzelf de regelneef.’
Christen Democratische Verkenningen, het tijdschrift van het wetenschappelijk instituut van het CDA, heeft een speciale aflevering aan dit probleem gewijd, getiteld ‘Beroepszeer, waarom Nederland niet goed werkt.’ (Boom, ISSN 0167-9155)
Het is een fascinerend document. Niet alleen omdat het nauwkeurig blootlegt hoe die managementkorst de laatste twintig, dertig jaar gegroeid is, maar ook hoe toen al vrijwel direct werd ingezien hoe fnuikend deze tendens in feite is. Als Regeringscommissaris voor de reorganisatie van de rijksdienst pleitte Herman Tjeenk Willink in 1985 voor ‘meer ruimte voor de uitvoerders van het beleid.’ Onlangs stelde hij vast dat het inmiddels weliswaar bon ton is om hem dat na te zeggen, maar ook dat niemand die woorden in actie omzet. Begrijpelijk, ergens, aangezien dat voor veel overheidsdienaren als uiterste consequentie zou hebben dat ze zichzelf voordragen voor ontslag. Wie wel eens een Haags Ministerie bezoekt weet dat de overheidsmanagers het gedroomde Nederland daar met behulp van verfijnde architectuur, riante voorzieningen en aangename arbeidsvoorwaarden voor zichzelf alvast gerealiseerd hebben, als een soort pilot-project om te bewijzen dat het kán, en dat het misschien iets te veel gevraagd is van hun maatschappelijke geweten om zichzelf uit dat paradijs te verbannen.
Zo nu en dan treed er een minister aan met antibureaucratische neigingen, maar dat is geen probleem, die wordt geruisloos geneutraliseerd. Toen Maria van der Hoeven begon als minister van Onderwijs verklaarde zij dapper dat er wat haar betrof geen ‘geen circulaire meer de deur uitging’ zonder haar uitdrukkelijke toestemming, verwijzend naar de witte lavastroom van circulaires en directieven die ‘Zoetermeer’ sinds jaar en dag afscheidt, bedoeld om ‘het beleid’ te ‘sturen’ maar voor ‘de mensen in het veld’ vooral een bron van ergernis, frustratie en, uiteindelijk, erosie van hun beroepseer.
Een jaar later reeds moest zij erkennen dat ze misschien toch iets te boud gesproken had. De circulairestroom was nagenoeg op peil gebleven en voorzover er een reductie had plaategevonden, bestond die uit de officiele intrekking van oude, vergeten oekazes, zoals die waarin scholen gelast worden een commissie in te stellen ter voorbereiding van de Middenschool. Nuttig misschien om nog even te memoreren, dat was in 1971 en de Middenschool, de droom van Jos van Kemenade, zou nooit ingevoerd worden.
Op het Ministerie van Onderwijs, sprak de directeur generaal van dat departement onlangs, heerst ‘een cultuur van ja-zeggen en nee-doen.’
In Beroepszeer staat een soortgelijke anekdote. Met het rapport‘Bewijzen van goede dienstverlening’vroeg ook de WRR onlangs aandacht voor de perverse controlecultuur die artsen, leraren, hulpverleners en wetshandhavers het leven zuur maakt. Iedereen in Den Haag, van links tot rechts, reageerde met lof en instemming. Op een congres, korte tijd later, overlaadde minister Aart Jan de Geus de eveneens aanwezige samenstelster van het rapport, Pauline Meurs, met complimenten. Om vervolgens een plan te lanceren voor weer precies zo’n funest output-controlesysteem als waarover het in dat rapport gaat.
‘Het is goed dat onze verhalen in dezelfde lijn liggen’ zei hij na afloop tevreden tegen haar. Verbluft bleef ze achter.
Ja zeggen, nee doen, blijkbaar is het geen louter ambtelijke ambtelijke aandoening.
‘Niks ambtenaren bij de formatie,’ riep Pim Fortuyn in het voorjaar van 2002, toen hij zichzelf al een kabinet zag samenstellen. ‘Randstad, mevrouw! Randstad!’
Waarschijnlijk had hij gelijk.
Water stroomt naar het laagste punt. Zolang de rechtspositie van ambtenaren blijft zoals hij is, kunnen het er alleen maar meer worden, en zullen praatjes over het aanpakken van de bureaucratie geen gaatjes vullen.
Reacties
Laat een bericht achter