Brian
Geplaatst op juli 20, 2005 | Gearchiveerd onder Geen categorie | Reageer
Ik kende de Beach Boys. Gelikte surfermuziek van square, leeghoofdige Californische jongetjes. Dacht ik.
Het was een jaar of tien geleden. We hadden een huis gehuurd in de Vaucluse. Ik had net een oude sportwagen gekocht en toerde de ganse dag met open kap door de omgeving. Er zat alleen een cassettespeler in die auto, ik had geen bandjes, dus ik behielp me met de radio. Mijn goede vriend H. zou een weekje komen logeren. In Orange haalde ik hem van het station. Toen ik weg wilde rijden hief hij zijn hand. ‘Moment.’ Uit zijn binnenzak kwam een wit cassettebandje tevoorschijn. Hij stopte het in de speler.
‘Oké, rijden maar.’
Het was alsof ik tot dan toe naar een film met de verkeerde soundtrack had zitten kijken. Een mooie film, daar niet van, maar met dit geluid erbij was hij ineens helemáál geweldig. Franse landwijn moet je vooral niet mee naar Nederland nemen, Havanna’s zijn op Cuba het lekkerst, en toch vormde de Franse radio lang niet zo’n goede begeleiding voor dit landschap als de muziek van de Beach Boys – want dat was wat er op dat bandje stond. Het zou de rest van de vakantie niet meer uit de speler komen.
Ik kende de Beach Boys. Dacht ik. Gelikte surfermuziek van square, leeghoofdige Californische jongetjes. Ik herinner me hoe mijn oudste broer, mijn rolmodel als popliefhebber, op grond van een marxistische tekstanalyse tot een afwijzend oordeel was gekomen. Met name de regel ‘two girls for every boy!’ werd als incorrect en klassevijandig aangemerkt.
Pas toen de Beach Boys midden jaren zeventig hun kinderlijk-cleane imago verruilden voor de ruig-rustieke look die op dat moment de toon aangaf (en in een boerderij in Baambrugge de lp Holland opnamen, waarvan de VPRO een track gebruikte als tune voor Het Gat van Nederland) konden ze in hippe ogen enige genade vinden, al zijn ze het oude surf-stigma nooit helemaal kwijtgeraakt. Toen ze later alsnog afgleden tot nostalgische beachparty-act voor middelbare babyboomers, was dat voor menigeen ongetwijfeld de bevestiging van een oud vooroordeel. Zie je wel.
Soms is de tijdgeest een betrouwbaar baken, maar soms ook een dwaallicht. Want zo kon het gebeuren dat een groot deel van mijn generatie nooit in aanraking kwam met waar het bij de Beach Boys in feite om gaat: het muzikale genie van Brian Wilson, een van de vijf bandleden.
Het sterkst spreekt dat genie uit de minder bekende ballads van de eerste surf-jaren, en uit de muziek die hij tussen 1965 en 1970 in z’n eentje componeerde, terwijl band over de wereld toerde.
Dat was ook ongeveer de selectie op dat cassettebandje van H.
Dat het niet meer uit de autospeler kwam, zoals ik schreef, is niet helemaal waar. Na verloop van tijd staken we het op zak als we uitstapten. Stel dat het gestolen werd!
Ik weet niet precies wat het betekent om een ‘fan’ te zijn, welke handelingen je daarvoor moet verrichten, maar met Brian Wilson voldoe ik denk ik wel aan de criteria. Eergisteren ben ik zelfs naar een concert van hem geweest.
BRIAN (2)
Zoals ik schreef, ik ben naar een concert van Brian Wilson geweest.
Om half twaalf waren we weer thuis.
Wilsons uithoudingsvermogen is beperkt, dus hij begint en stoomt in één keer door naar het einde. Tijdrekken met water drinken, een vers handdoekje pakken, gitaarstemmen, eindeloos backstage blijven terwijl het publiek We want more! roept is er allemaal niet bij. Brian heeft er gewoon de puf niet meer voor.
Vijfendertig jaar psychische ongesteldheid eisten hun tol. Zo noem ik het maar, want het is onduidelijk aan welke geestesziekte Wilson nu eigenlijk lijdt of leed, sinds hij ergens eind jaren zestig op de eerste verdieping van zijn huis in Bel Air California in bed kroop om een jaar of tien later pas weer op te staan.
Er zijn filmbeelden van. In 1976, Brian ligt in bed, organiseert zijn familie een partijtje voor zijn verjaardag. Moeder Wilson is aanwezig, we zien zijn broers Carl en Dennis, de andere Beach Boys, hun vrouwen en daar komen nog twee gasten in beeld, het zijn Paul en Linda McCartney, bescheiden op de rand van de sofa, meegebrachte cadeautjes op schoot. Intussen snijden we heen en weer naar de slaapkamer boven, waar Wilson, dik en behaard als een oude zeeleeuw onder een klamme beddensprei ligt te roken. ‘Kom toch naar beneden, Brian!’ wordt er geroepen, ‘Paul en Linda zijn er!’ Maar Brian blijft boven.
Dan Akroyd en John Belushi, de sterren van Saturday Night Live, lukte het in datzelfde jaar wel om Wilson uit dat bed te krijgen. Ook daar is beeld van. Verkleed als politiemannen sjorren ze hem op een surfplank en duwen hem de zee in, om te controleren of de beroemdste beachboy aller tijden eigenlijk wel kan surfen. Wilson verdrinkt zowat.
In de jaren tachtig viel hij in handen van een dubieuze therapeut genaamd Eugene Landy, die zijn hele leven overnam en op een gegeven moment zelfs zijn vingers naar Wilson’s auteursrecht uitstak. Dat was het moment waarop Wilson’s familie de rechter inschakelde en hem redde uit Landy’s klauwen.
Het moeten verschrikkelijke jaren geweest zijn.
Stel je voor: je bent depressief, in de war, onderworpen aan een geflipte pseudo-therapeut die je als farmacologisch proefkonijn gebruikt, al je vrienden, familie en collega’s zijn van je afgesneden, en ondertussen verdwijn je langzaam in het niets als het Grote Popgenie dat zijn Belofte Helaas Nooit Inloste.
Toch is hij altijd muziek blijven maken. Er is een thuisopname uit het begin van zijn depressie, als hij aan de piano zit en Still I Dream Of It speelt, een prachtig nummer dat 20 jaar later pas zou worden uitgebracht. De geluidskwaliteit is slecht, het pianospel is houterig, de recorder jengelt, hij zit zwaar onder de pillen, zijn legendarische falsetto (verboden door Dr. Landy) heeft plaatsgemaakt voor de schorre rasp van een kettingroker – kortom, alle ingrediënten voor drie minuten plaatsvervangende gene zijn voorhanden, maar dwars door het prikkeldraad waarachter hij gevangen zit, weet hij je aan te raken.
Het slotakkoord ontbreekt, vlak voor het einde loopt de band uit de machine, maar dan staan de tranen al lang in je ogen.
BRIAN (3)
Goed. Nu dan dat concert van Brian Wilson, onlangs in Amsterdam, waar ik al twee woensdagen naar op weg ben. Die inleiding was noodzakelijk, want zonder achtergrondkennis is een waarheidsgetrouwe beschrijving van een Brian Wilson-concert nauwelijks te begrijpen. Bezoekers zonder die voorkennis waren waarschijnlijk niet aanwezig, iedereen was in Brian, zogezegd, wat de bijeenkomst ook iets liturgisch gaf. Dit is ongeveer wat zo’n volkomen leek zou zien: een uiterst professionele, elfkoppige band met op de voorgrond, center stage, een stramme zestiger die achter een keyboard zit waar hij nooit op speelt, vacant voor zich uit staart en nu en dan met gebarsten stem een paar regels zingt, terwijl hij angstvallig naar een computerscherm tuurt om te voorkomen dat hij de weg kwijtraakt in teksten als ‘be my baby, be my baby, be my baby now.’
De opstelling is zo gekozen dat je niet precies kunt zien of Wilson piano speelt, ware het niet dat zijn werkloze linkerarm onder het instrument uit bungelt. De eigenlijke leiding is in handen van Wilson ‘muzikale secretaris’, Darian Sahanaja, een kleine Indisch uitziende man, die in het halfduister staat, talloze instrumenten bespeelt en nu en dan tekens geeft.
Praten gaat Wilson moeilijk af. ‘How loud can you yell?’ vraagt hij aan het begin werktuiglijk, later volgt nog een norse reminder dat er niet gerookt mag worden. Vaak zingt hij de begiunregels van een lied zelf, waarna de zang naadloos wordt overgenomen door de leadgitarist, die wel eens geslecteerd zou kunnen zijn op zijn stem, die opvallend op die van Wilson lijkt, vooral in falset, iets dat hij zelf niet meer kan. Een poplegende in het gezelschap van zijn eigen tribute-band, dat is het eigenlijk. Paul McCartney met gevorderde Alzheimer, begeleid door de drie beste John- George- en Ringo-imitatoren die men kon vinden – zoiets.
Het is een slim concept. Wilson’s fan’s willen hem zien en zijn muziek horen, dit is de manier om aan beide behoeften tegemoet te komen zonder dat hij echt hoeft op te treden.
Misschien, zie je mensen stiekem denken, is dát wat Brian nodig heeft om weer de oude te worden. Kunnen wíj hem weer gezond maken, met onze liefde en bewondering, en ze klappen nog eens extra hard in hun handen.
Hij heeft nog een lange weg te gaan, dat is wel duidelijk als hij met afhangende schouders de coulissen in sjokt, maar hé, zulke dingen vergen tijd. Wie weet. Dertig jaar depressie poets je niet in een paar maanden weg.
Ik probeerde het tafereel te bekijken met de ogen van mijn twaalfjarige dochter.
‘Die man is een zombie, Pap,’ zou ze zeggen.
‘Nee,’ zou mijn antwoord zijn, ‘het is Brian Wilson. ‘
‘Nou en?’
‘Alles wat je hier hoort is door hem geschreven.’
Als ze dan opnieuw ‘nou en?’ zou zeggen, zouden we uitgepraat zijn. Dan kun je als true believer alleen maar hopen dat het muntje later nog eens valt, als iemand toevallig een bandje (schijfje, stokje, bolletje?) meeneemt op vakantie bijvoorbeeld, zoals mijn vriend H. destijds met die Beach Boys-cassette, en zij alsnog ontdekt waarom haar vader die versufte bejaarde in dat hawaïhemd zo geestdriftig toejuichte.
Zo is het gelukkig niet.
‘Surfer Girl, Pap,’ zegt ze als ik in de auto de Grote Brian Wilson Mix tevoorschijn haal. ‘Of ‘I go to sleep. Of nee, Help me Rhonda!‘
Zelfs die rafelige demo van Still I dream of it, waar ik het vorige week over had, neuriede ze de volgende dag al na, bij het borstelen van d’r haar.
Reacties
Laat een bericht achter