Geachte Heer Wilders,
Geplaatst op december 4, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | 1 Reactie
Hoe komt het toch dat ik, een blanke man van middelbare leeftijd die in de jaren negentig Frits Bolkestein steunde en in 2002 van plan was om op Pim Fortuyn te stemmen, van u juist zo’n afkeer heb? Lees verder
Prins Potemkin
Geplaatst op november 28, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | 1 Reactie
Het P-woord
Geplaatst op november 26, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Dus volgens Google zijn er zes keer zoveel problemen als oplossingen in de wereld. Hoe liggen die verhoudingen in de krant? Lees verder
Risicomanagement
Geplaatst op november 21, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Naast ons in het ontbijtzaaltje van onze Riad in Marrakesj zit een Oostenrijks echtpaar van een jaar of veertig, gisteravond aangekomen. (Riads zijn Marokkaanse patriciërshuizen, tegenwoordig vaak in gebruik als pensions). Als ze uitgegeten zijn schuift een man bij ze aan, een jonge Marokkaan in Westerse dracht, gewapend met een diplomatenkoffertje. Zijn Duits is zo zuiver als van een WDR-omroeper. Uit de koffer komt een formulierenblok tevoorschijn, waarop hij nauwgezet de personalia van het echtpaar invult, naam, adres, paspoortnummer, telefoonnummer, enzovoorts. Hij zou een verzekeringsagent kunnen zijn die een schade komt opnemen, maar hij is de privé-gids die het Oostenrijkse echtpaar vanaf morgen drie dagen bij hun bezoek aan Marrakesj zal begeleiden. Lees verder
De Basis Weg
Geplaatst op november 19, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Herinnert u zich Henk van der Meijden? Ik had altijd een beetje met hem te doen. Er hing iets ongelukkigs om hem heen. Hij deed me altijd een beetje aan de klokkenluider van de Notre Dame denken, Lees verder
Willkommen Zurück
Geplaatst op november 14, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Voor ons uitstapje naar Marrakesj vlogen we met Ryanair, vanaf vliegveld Weeze, iets over de Duitse grens, bij Venray. Een oude luchtmachtbasis, voorzien van een nieuwe passagiersterminal. We zetten de auto op het terrein voor langparkeren, checkten in en vlogen weg. Vijf dagen later waren we terug, ‘s nachts om twaalf uur. Het was 25 graden kouder dan in Marrakesj (5*C)… Lees verder
Aangename Reclame
Geplaatst op november 14, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Tot vorige week bestond er geen Nederlands standaardwerk over reclame. Er was niet één boek waarin een student voor hij bij een reclamebureau op stage gaat kon lezen wat ze daar zoal doen. Reclamemaker Hans van Dijk heeft dat nu gemaakt. Zapklare Brokken heet het, alles wat je moet weten over reclame. Het lijkt op de beroemde reclamecampagnes die Van Dijk (mede) creëerde (Shell Helpt, De Melkunie-Koe met Peer Mascini, de Groenten van Hak met Martine Bijl, Cora van Mora): het is helder, puntig, scherpzinnig, humoristisch en wars van pretentie.
De artdirector met wie Van Dijk die campagnes maakte, Bart Kuiper, heeft een jaar of tien geleden voorgesteld om een soort kwaliteitskeuring voor televisiecommercials in te voeren. Irritante reclame is een oude bekende in de Top Vijf van grootste ergernissen, samen met hondenpoep en bumperkleven, en via zo’n keuring zou je de allerergste spotjes kunnen weren. Van Dijk werkt dit idee in Zapklare Brokken verder uit in zijn Aangename Reclame Plan. De publieke omroep, stelt hij voor, onderwerpt commercials aan een praktijktest: roepen ze de eerste tien keer dat ze vertoond worden te veel weerstand op, dan gaan ze van de buis. Het blijft dus mogelijk de publieke tv-kijker te irriteren, alleen zul je na tien uitzendingen met een nieuw spotje moeten komen, en zo creëer je dus een gezonde prikkel om gewaardeerde reclame te maken.
Maar is irritante tv-reclame eigenlijk nog wel een issue? Heeft de wal dat schip zo langzamerhand niet gekeerd? De állerslechtste tv-commercials – daar zijn vriend en vijand het over eens – zitten in het programma Business Class van Harry Mens. Al was het maar omdat ze gemaakt worden door het re-integratiebedrijf voor gehandicapte bollenpellers in Lisse, dat door Harry Mens is opgekocht toen ze er maar niet in slaagden zijn zwakbegaafde dochter Suze ergens aan de slag te krijgen. Louis van Gaal die nog roodaangelopen van de vorige persconferentie wanhopig probeert de juiste fezellig toon aan te slaan voor het aanprijzen van rustieke keukens, pensioenadviseurs die in een stemming bosdecor lopen zodat je in plaats van aan je pensioen aan de dood gaat denken, een raar schreeuwerig wijf dat in een uithoek van het land spuuglelijke meubels te koop aanbiedt, de narigheid rijgt zich naadloos aaneen. Maar als ik naar Business Class kijk snák ik naar die filmpjes. Hoe banaal en stompzinnig sommige tv-commercials ook zijn, de belendende programmering doet er vaak niet voor onder. Het programma van die Jensen, bijvoorbeeld. Daar is zo’n kwakende Antikal-mevrouw toch een verademing bij? Of de even smake- als zouteloze ongein van dat programma Ranking The Stars – persoonlijk kan ik dan niet wáchten tot er een man in een laboratoriumjas in beeld komt met een aangevreten verwarmingelement uit de vaatwasser. Of iemand met een boeiend en leerzaam betoog over hoe je snel en makkelijk een lening krijgt voor een nieuw bankstel.
Mensen in commercials spreken ABN, ze houden hun kleren erbij aan, ze wensen elkaar niet zomaar voor de grap een nekschot toe, ze gaan niet om de haverklap in een groenverlichte kamer suggestief onder een dekbed liggen woelen, en zaplustopwekkende persoonlijkheden als Marga van Praag blijven je in het STER-blok doorgaans ook bespaard. Als ik moest kiezen tussen alleen de programma’s van een avondje BNN of alleen de commercials, dan zou ik het wel weten.
Maar daarmee is Hans van Dijk’s voorstel niet overbodig. Er is een ander medium waar het wel degelijk een heilzaam effect op zou kunnen hebben: de radio. Daar zien we namelijk het omgekeerde: terwijl de publieke radio zijn niveau de afgelopen tien jaar behoorlijk heeft weten te handhaven, is de kwaliteit van de radioreclame nog altijd belabberd, zo niet belabberder dan ooit.
Neem dat spotje van een vrouw die iets zegt, maar je verstaat het niet omdat het geluid telkens wegvalt. ‘Irritant hè?’zegt ze dan, ‘als de boodschap niet duidelijk overkomt.’
Ja, inderdaad. En als jij het ook zo irritant vindt – DOE HET DAN NIET!
En dan die eindeloze stoet van baasjes en ondernemertjes die op zo’n prehistorisch corps-toontje uitleggen hoe zij het op de zaak zo handig geregeld hebben dat ze de godganse dag kunnen geulfen met Kees-Jan. Hoe fantasieloos kun je zijn.
Het is inmiddels zo erg dat wie geen zin heeft in het hersenloze gewauwel van Radio 538 en dus naar Radio 1 luistert, in de reclameblokken rond het nieuws alsnog zo’n kletsmajoor voor z’n kiezen krijgt, maar dan dus een fictieve, die reclame maakt voor Centraal Beheer. Dus, even schematisch: je hebt de irritante, behaagzieke, wauwelende nitwit, dan heb je de moderne DJ, die een karikatúúr is van de irritante, behaagzieke, wauwelende nitwit is, en daar maak je dan dus wéér een karikatuur van, voor reclamedoeleinden. En dat zend je vervolgens uit op die éne radiozender zonder irritante, 538-erlijke, wauwelende nitwits! Dat is geen reclame, dat is een vorm van sadisme.
Daarom stel ik voor dat we Hans van Dijks Aangename Reclame Plan uitproberen op een medium waar het A, niet zo héél veel economische schade kan, en B, een geweldige verhoging van het luistergenot zou betekenen.
(Hans van Dijk, Zapklare Brokken, alles wat je moet weten over reclame, Van Vliet Uitgevers)
Lustobject
Geplaatst op november 8, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
‘Ik herinner mij nog goed dat begin jaren zeventig de boeken van Jan Wolkers niet op de boekenlijsten mochten voorkomen, in ieder geval niet op het deftige Christelijk Lyceum, omdat ze beschouwd werden als pornografie,’ schreef een Volkskrant-lezer vorige week. ‘Nu wordt Wolkers in zeer brede kring beschouwd als een van de beste schrijvers van de 20ste eeuw. Het lijkt me dan ook een kwestie van één generatie en de MTV-clipjes worden beschouwd als een bloeiende kunstvorm aan het begin van de 21ste eeuw.’
Ik heb het me ook afgevraagd: die discussie over de seksualisering van de samenleving, hoe zou Jan Wolkers daar tegenaan hebben gekeken? Deze Volkskrant-lezer schaart Wolkers nog even snel in het kamp van de a-morele weerbaarheid, maar zo vanzelfsprekend is dat niet. Als seksueel exhibitionist zag Wolkers de massale inburgering van zijn manier van doen (en erger) misschien juist wel met lede ogen aan!
Ronald Plasterks pleidooi om iets tegen die seksualisering te doen illustreert dat er in linkse kring op dit gebied iets aan het veranderen is. Binnen de PvdA begint het D’Anconisme langzaam plaats te maken voor het Dijsselbloemisme, en het werd tijd, want dat de lijn inzake seksuele vorming en opvoeding binnen een politieke partij wordt bepaald door een erelid van zeventig, is absurd. ‘Ga eens met Hedy praten,’ kreeg Dijsselbloem regelmatig te horen toen hij zich een paar jaar geleden in dit onderwerp begon te verdiepen. Gelukkig deed hij dat juist niet.
Toen ik drie jaar geleden onder andere in HP-De Tijd artikelen publiceerde over de manier waarop Hedy d’Ancona en haar paarse erflaters in de jaren negentig de overheidskeuring van audiovisuele producten ´dereguleerde´, zodat elke dvd-importeur nu zelf achter de PC kan bepalen wat voor welke leeftijd ´geschikt´is, met als gevolg, bijvoorbeeld, dat Stanley Kubricks Lolita voor Alle Leeftijden in de videotheek ligt, riep ik daarmee in links-libertaire kring de nodige weerstand op, vooral omdat ik (bien etonné) de protestants-christelijke ouderverenigingen aan mijn kant vond, en wat die beweren kan natuurlijk nooit deugen, of ze nu miljoenen ouders vertegenwoordigen of niet.
Maar ook wekte ik – geheel ten onrechte – de verdenking dat ik de verworvenheden van de seksuele revolutie wilde terugdraaien. De restrictie van geweld in films, video en games ligt een stuk eenvoudiger, dus daar wilden de bedenkers van de Kijkwijzer desnoods wel over praten, maar sex – uitgesloten. Geweld is een probleem, een kwalijke menselijke impuls die we moeten onderdrukken, maar al die sex, dat is de kostbare vrucht van een zwaar bevochten bevrijding, die is heilig. Ziedaar dezelfde denkfout die ook uit die ingezonden brief in de Volkskrant spreekt: Jan Wolkers toen wordt op één lijn geplaatst met SBS en RTL en TMF vandaag, die alleen geïnteresseerd zijn in omzet en winst. De verwarring van individuele vrijheid van expressie met massale (on)vrijheid van consumptie. Dat is de pech van de taboedoorbrekers van toen: dat ze gebruikt zijn als breekijzer in handen van het grootkapitaal en nog liever een bondgenootschap aangaan met Sylvio Berlusconi (die ook heel graag zo’n ‘Kijkwijzer’ wil, lees vrijbrief) dan te erkennen dat we het hier niet hebben over ‘censuur’ of vrijheid van meningsuiting hebben, maar over veel bescheidener zaken als eer, beschaving en zorg.
Zelf hebben de sixties-veteranen voor ze het juk der preutsheid afwierpen meestal nog wel genoeg oude normen meegekregen om de grens te zien tussen vrijheid en verloedering, maar na hen kwam de generatie van nu, die vanaf dag 1 met ´Moet Kunnen´ werd grootgebracht en zich door mediabonzen die vinden dat het wat ´pittiger´moet argeloos naar immer nieuwe diepten laat lokken. (‘pittig’, let op, dat is het nieuwe eufemisme voor ‘platvloers.’ Gordon moest in de Idols-jury om het programma ‘pittiger’ te maken.)
Maar nu heeft links de ideologische sluipweg dan gevonden om de seksuele verdwazing een halt toe te roepen zonder de verdenking te wekken de jaren zestig te willen terugdraaien: de seksualisering van de samenleving is een feministische issue! Want hij maakt vrouwen tot – pakt u het Feministies Woordenboek van uitgeverij Sara er even bij?- ‘lustobject’. Terwijl het daar nu net níet om gaat.
Plasterk verwees bijvoorbeeld naar ‘Beperkt Houdbaar’ van Sunny Bergman, over de industriële manipulatie van het vrouwbeeld, maar als uit die film íets blijkt dan is het dat de moderne vrouw eerder de dader van haar eigen lustobjectificatie is, dan het slachtoffer. Als ik Sophie Hilbrand en seksueel assertief soapsterretje Nummer Zoveel voor het oog der natie hun bedgeheimen zie doornemen, heb ik nou niet het gevoel dat ik naar twee slachtoffers kijk. Dat was toch het hele idee van het powerfeminisme? Dat vrouwen ophouden met dat slachtoffergedoe en het heft zelf in handen nemen? En dat hebben ze gedaan, en één van die powers, ontdekten ze, is hun sex. Wéér niet goed!
Wie tegen ‘lustobjecten’ is kan trouwens net zo goed tegen de lust zelf zijn, want zonder object geen lust. Of ik een lustobject wil zijn, of hebben, of beide, is míjn zaak, daar heeft de politiek niets mee te maken, maar wat je van de politiek wél mag verwachten is dat zij grenzen stelt aan de commerciële infusie van het dagelijks leven met onbeschroomde geilheid en porno-esthetiek, bijvoorbeeld omdat er mensen zijn die hun kinderen daar niet mee willen grootbrengen.
Maar goed, als deze feministische camouflage de manier is voor de PvdA om zich aan te sluiten bij het waardigheidsoffensief van CDA en CU, so be it. Ieder zijn schaamte.
Global souk
Geplaatst op november 7, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Noord-Afrikaanse snuisterijen zijn in de mode. Glaswerk, keramiek, kleine meubels, lampen, geen Nederlands stadscentrum waar je er niet tegenaan loopt. Ook de warenhuizen doen mee, Hema, V+D; Xenos, tot Ikea aan toe, waar de kleine blikken lantaarntjes met gekleurde ruitjes in stapels staan opgetast bij de kassa. Leuk voor in de tuin, voor naast de deur, of op de schoorsteen, zo rond de feestdagen. Als de trend eenmaal gevestigd is begint het mutatieproces, mozaïeklantaarn A, waar het mee begon, die kennen we op een gegeven moment wel, en dan verschijnt variant B. Na een tijdje zie je ook die overal; dus de importeur zoekt verder. De blikslagers van een vallei verderop, wat maken die? Traditionele zink- en blikproducten, emmers, gieters, plantenbakken, afvaltonnen, veroveren de tuin, dus voor het interieur moet er iets anders komen, iets warmers, want dat is de nieuwe trend: warm. Bruin bijvoorbeeld komt weer helemaal terug. En de inkoper van de Bijenkorf of Xenos, of die oude hippie uit Amsterdam die verknocht is aan Noord-Afrika en ermee begon in zijn winkel in de Pijp, ziet hetzelfde blikken lantaarntje hangen, maar dan met een donkerbruin patina.
– He, wat is dat? Ander materiaal?
De blikslager lacht.
– Eh, ja en nee.
Hij neemt de inkoper mee naar de werkplaats; pakt een emmer, een jerrycan en een wit-zinken lantaarntje. Dat even later bruin is, metalig, oneffen, als een donker brons.
– Wow! zegt de inkoper, vijfhonderd stuks graag.
En zo gaat het.
Je loopt op een ochtend vroeg door Marrakesj, in de souks ratelen de rolluiken omhoog, de eerste brommertjes zoeven langs je heen, ook het neergeslagen stof komt weer in beweging, en in de verte klinkt ketelmuziek, steeds harder, steeds dichterbij, een metalen aubade, een hagelbui op een stad van blik. Je slaat een hoek om je staat op de Place de Ferblantiers, het plein van de blikslagers.
Daar hangen ze, al die trendy accesoires uit de glossies, de woonwinkels en de warenhuizen. Hier worden ze gemaakt. En daar, op de grond, naast het rooster van een put, zit een jongetje van een jaar of twaalf, in een soort werkmans-kaftan, bijeengehouden door een dikke leren riem. Naast hem een stel van de bekende blikken waxine-lantaarntjes, zilverkleurig. Een voor een dompelt hij ze onder in een teil met vloeistof, hij baadt ze, als een baby in een badje, spoelt ze af boven de put en zet ze naaast zich neer, in de zon. Met een bronsbruin patina. Zoals Xenos ze wil hebben. Een Marrokkaans meisje brengt hem een glas thee. Ze draagt donkerblauwe skinny jeans. De wereld is een souk.
Het Geno(o)tschap Onze Taal
Geplaatst op november 6, 2007 | Gearchiveerd The Semidaily Kuitenbrouwser | 1 Reactie
Geacht Jubilerend Genootschap Onze Taal!
Een van de foto’s aan de muur van mijn werkkamer stelt een huiselijk tafereel voor waar ik als kind vaak getuige van ben geweest. Mijn moeder zit, mijn vader staat. Zij kijkt op naar hem, hij tuurt in een dik boek. De Van Dale.
Mijn ouders waren altijd met elkaar in discussie. Permanent. In een discussie ontstaat wel eens verschil van mening over de betekenis van een woord. De meeste mensen stappen daar overheen. Mijn ouders niet. Die haalden dan de Van Dale tevoorschijn. Niet dat zij woordenboeken als het hoogste gezag beschouwden, overigens. Het woordenboek op die foto, Van Dale’s 10e druk (1976), is tegenwoordig van mij. Her en der staan aantekeningen in de kantlijn, van mijn ouders. Bij het woord ‘neger’, bijvoorbeeld. Van Dale omschrijft de neger als: 1- ‘persoon behorend tot één der zwarte rassen van Afrika, gekenmerkt door donkere huidskleur, kroeshaar, platte neus enz.’, maar ook als: 2- ‘afstammeling van de in vroeger tijd in Amerika ingevoerde negerslaven.’ Dat laatste is met potlood doorgestreept. ‘Overbodig’, staat erbij geschreven, ‘zelfde neger als onder 1.’
Geef toe, geen speld tussen te krijgen.
Mijn ouders hadden wel respect voor autoriteit, maar vooral hun eígen autoriteit.
Zoiets is erfelijk.
Door oude vrienden, uit mijn middelbare schooltijd, word ik er nog wel eens herinnerd aan de volgende anekdote. We reden ‘s nachts na een feest naar huis en werden aangehouden door een agent omdat we zonder licht fietsten. De agent begon een lange preek over het nut van fietsverlichting en de gevaren van onze nalatigheid, waarop ik hem na een tijdje onderbrak, en zei: ‘Beste agent, in het wetboek staat dat je in het donker licht op je fiets moet hebben, op straffe van een bekeuring, dat klopt, maar op straffe van een lange, saaie verhandeling staat er volgens mij niet bij.’
Maar gebrek aan eerbied voor het gezag leidde ook tot boeken als Noblesse Oblige van Nancy Mitford, nog steeds een van de beste taalkundige werken die ik ken, geschreven door een rijkeluisdochter met een ‘sketchy’ opleiding. Met als voornaamste bagage een scherp oor, een goed verstand en de nodige humor analyseerde zij een wezenlijk, algemeen bekend maar nooit eerder beschreven onderdeel van de Engels klassenmaatschappij: U(pperclass) en non-U(pperclass) taalgebruik, sindsdien een gevleugeld begrip.
Mijn moeder, Britse van geboorte en een groot bewonderaar van Mitford, gaf het mij te lezen toen ik een jaar of vijftien was, en achteraf besefte ik dat het in mijn achterhoofd moet hebben gezeten bij het schrijven van Turbotaal.
Ik wil maar zeggen: taalkunde is een mooi vak, maar ook zonder een academische graad in die discipline kun je nuttig werk verrichten. En ook taalkundigen verrichtten natuurlijk nuttig en belangrijk werk, maar vaak ook, vind ik, is wat zij doen weinig meer dan het opgraven van zelfverstopte paaseieren.
Vorig jaar schreef ik voor Onze Taal een Iktionaire over mijn oude timmerman Dirk, die van taalraadsels houdt. De meeste Dirkismen kende ik wel, maar soms had hij ook wel een verrassende. Die over de werkgever en de werknemer bijvoorbeeld.
‘Ik geef mijn werk aan mijn baas, die mijn werk neemt. Waarom heet hij dan de werkgever en ik de werknemer?’
Tja, dat gaat over het verschil tussen werk en werkgelegenheid, dat wist Dirk ook wel, maar niet iedereen in Dirk’s koffiehuis is zo slim als Dirk, dus daar had hij de collega’s dan leuk tuk mee. Ik noemde in die Iktionaire ook het raadsel van de kosten en de onkosten – ‘on-‘ is een negatie, maar soms kennelijk niet – en de vraag van mijn dochter Jessica, waarom onthullen en ontbloten min of meer hetzelfde betekenen, terwijl verhullen en bloot maken tegengesteld zijn.
Hier moet ik even een kleine zijstap maken in de richting van mijn behandelend redacteur bij onze taal, Kees van der Zwan. Kees is een geweldige redacteur. Echt, nooit zo’n goeie eindredacteur gehad. Om te beginnen is hij een meester in het extraheren van kopij. Als Kees mijn tandarts was zou ik me verheugen op het trekken van een kies. Verder is hij een messcherpe lezer, de kleinste inconsistentie pikt hij eruit, en dan is hij ook nog eens een groot diplomaat, fricties en gevoeligheden vermijdend als een virtuoos slalommend slangenmens, als ik me even een hyperbool mag veroorloven.
Een dag na het inleveren van de Iktionaire over Dirk belde hij op. Op meesterlijk preventief-sussende wijze wist hij mij de boodschap te brengen dat op de redactie van Onze Taal iemand bezwaar tegen mijn stukje had aangetekend. Want, wat bleek, zeven jaar geleden had deze redacteur in Onze Taal als een haarfijn uitgelegd hoe dat zat met het voorvoegsel -ont.
‘Het is duidelijk dat Kuitenbrouwer dit niet gelezen heeft,’ schreef hij in een mailtje dat mij ge-CC-d werd. ‘Daar staat in dat “ont-” zoals in “ontbijten” en “ontbranden” (en dus ook “ontbloten”) niet het tegenovergestelde van iets uitdrukt, maar het begin.’
Kijk. Dat is nu wat ik bedoel met het opgraven van een zelfverstopt paasei. Immers, wat ont- in het geval van ontbloten uitdrukt is wel duidelijk. Als timmerman Dirk niet begreep wat het uitdrukte, had hij de vraag überhaupt niet kunnen stellen! Dirk stelde vast dat dit ‘ont-‘ exact het tegenovergestelde betekent van het ‘ont-‘ in, bijvoorbeeld, ‘ontnemen’ of ‘ontraadselen’, en hij vroeg zich af hoe dat komt! En die vraag beantwoorden de auteurs van dat OT-stuk niet. En dat is ook begrijpelijk, want: Dat Weten We Niet!
Het grappige is dat de studie waarop dat Onze Taal- artikel uiteindelijk gebaseerd is, daar wél eerlijk in is. Die studie is van de taalkundige J. Verdam en verscheen in 1901 in het Tijdschrift voor Nederlandse Taal en Letterkunde. Verdam pluist de diverse betekenissen van -ont nauwgezet uit en breekt zich het hoofd over die tegenstrijdigheid. Waarom betekenen ontvriezen en ontdooien hetzelfde? Sterker, waarom is zelfs het ‘ontstaan’ van een brand de ene keer het begin, en de andere keer juist het einde, zoals hij aan de hand van een antiek citaat laat zien? Verdam doet een loffelijke poging het raadsel op te lossen, maar veel verder dan het opsommen van vergelijkbare dubbelzinnigheden in het Duits komt hij niet. Daar zie je iets dergelijks met het voorvoegsel – ent.
Maar ook daar hebben we niet zo veel aan, erkent hij, want in het Frans en Latijn komt diezelfde merkwaardige tegenstrijdigheid voor. Ontbloten, bijvoorbeeld: denudare, denuder. Mogelijk was de Latijnse variant er eerst, en namen die hem over, maar hoe is hij dáár dan ontstaan? Enfin, wat doet Verdam? Hij geeft gewoon toe dat hij er niet uitkomt! ‘Dit gedeelte der beschrijving van ont- is m. i. zwak, en heeft aanvulling en verbetering noodig,‘ stelt hij.
En wat doen Verdams hedendaagse collega’s, in dat stuk in OT? Zij schuiven het raadsel onder de mat. ‘Alle betekenissen zijn varianten op het bereiken van een toestand die tegengesteld is aan de huidige toestand,’ schrijven zij. Ja, zo lust ik er nog wel één!
‘Als iets `ontbrandt’, schrijven zij, ‘dan verandert de toestand van`niet branden’ tot`wel branden’. Ont – is een rood stoplicht dat op het ene kruispunt stoppen betekent, en op het volgende doorrijden, zeggen zij eigenlijk, en dat kómt doordat dat rode licht op het ene kruispunt een andere betekenis heeft dan op het volgende. Wow! Het doet een beetje denken aan Dokter Clavan, de archetypische tv-deskundige van Kees van Kooten, die moeilijke vragen beantwoordde door ze gewoon in andere woorden te herhalen.
Er kwamen ingezonden brieven op dat stukje van mij, eentje waarin ook die Latijnse varianten genoemd werden, van een lezer dus die echt niet gek was, en ik ontving een CC met in de marge het advies: niet plaatsen.
‘Dit soort kwesties hoort niet in Onze Taal thuis’, mailde de OT-redacteur in kwestie aan Kees van der Zwan, als reactie op mijn stukje. Dat brengt lezers alleen maar op het idee om nog méér van dat soort lastige vragen te stellen, die de redactie dan weer in de prullenmand moet gooien.
Het is jammer dat taalkundigen zich zo opstellen, al was het maar omdat die houding voor de goede verstaander juist alleen maar zwakheid verraadt. Wie zich veilig voelt hoeft zijn huis niet te barricaderen. Erasmus schreef het al over de theologie: als de experts de leken de mond gaan snoeren, pas op, dan is er iets mis.
Ik noemde die voorbeelden in dat stukje trouwens als opstapje naar een een artikel dat ik had gelezen in de wetenschapsbijlage van NRC Handelsblad, over een nieuwe stroming in de taalkunde, de constructionele taalkunde, die twijfelt of er wel zoiets als grammatica bestaat, omdat er zoveel constructies zijn die zich er niet aan houden.
Zoals, nu ja, zie boven. Ook met deze passage was de OT-redacteur niet gelukkig. De voorbeelden die ik noemde, ontleend aan het NRC-artikel, schoof hij terzijde met de opmerking dat ze al lang beschreven waren en wel als ‘speciale constructie.’ Ook hier dus een bewijs uit het ongerijmde, want het zijn juist die talrijke ‘speciale constructies’ die deze taalkundigen op het spoor van hun theorie brachten! Een interessante denkrichting, waarover ik in Onze Taal overigens nog niet had gelezen. Is dat wellicht om Zijne Excellentie Noam Chomski niet tegen de haren in te strijken?
Maar goed, soms maken de academische taalkundigen de dilletant ook een compliment, al dan niet bedoeld. Vroeger zouden Frans Lisman en Peter-Arno Coppen vast een degelijke verhandeling hebben geschreven over de moderne term ‘corrumptief’, maar anno 2007 doen zij dat in de vorm van een puntige dialoog à la Turbotaal. (En als de redactie díe nu even aan mij had voorgelegd, had ik dáár nog wat aan kunnen bijschaven.)
Enfin, als ik één suggestie zou mogen doen voor de kómende 75 jaar van het Genootschap Onze Taal, dan zou dat het zijn: waakt voor het academisch gildedenken! Een taalkundige is uiteindelijk ook maar iemand die onder toezicht een stapel boeken heeft gelezen, laten we daar niet al te gewichtig over doen.
Het Genootschap Onze Taal is een open genootschap, voor iedereen die van onze taal houdt. Het Maandblad Onze Taal is in wezen een publiekstijdschrift! Natuurlijk heeft het ook een educatieve taak, maar het moet om méér gaan dan opvoeding en educatie. De ware taalliefhebber wil, denk ik, voor vol worden aangezien. En zolang er geen bevredigend antwoord op het Raadsel Van Ont- is, zal hij altijd weer blijven vragen hoe dat nou zit, en meer verwachten dan een academisch rookgordijn. Zeker als hij in de Dikke van Dale zo nu en dan definities aantreft waar overduidelijk niets van klopt, zoals mijn vader destijds, met die neger. Want dan weet je dat taalkundigen soms gewoon onzin schrijven, net als iedereen.
Een blad als Onze Taal hóeft niet overal een antwoord op te hebben. We hebben het hier tenslotte niet over een academie voor taalkunde, niet over een instituut voor taaledecuatie, maar over, het woord zegt het al: een genootschap, een verbond van genoten, soortgenoten, lotgenoten, taalgenoten. De liefde voor de taal, daar gaat het uiteindelijk om. Om de schoonheid, de poëzie, de muziek, de rijkdom en het raadsel van de taal. Om het genot van taal.
Misschien is dat iets, om dit jubileum te markeren? Die ene O weg?
Lang leve het Genotschap Onze Taal!