Impliciete associaties II
Geplaatst op augustus 22, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
In het boek Freakonomics (Bezige Bij), waarin de tegendraadse econoom Steven Levitt het antwoord zoekt (en vindt) op de meest bizarre vragen, staat onder andere een analyse van het wegstemgedrag van deelnemers aan de quiz The Weakest Link. Aan het einde van elke vragenronde dragen alle deelnemers iemand voor voor uitschakeling. Stemmen deelnemers volledig in overstemming met hun persoonlijke belang, vroeg Levitt zich af, (dat wil zeggen: eerste de zwakkere en vervolgens de sterkere eruit) of spelen op de achtergrond wellicht ook andere dingen mee? Een paar weken geleden schreef ik hier over de Implicit Associations Test van een onderzoeksgroep van de universiteit van Harvard, bedoeld om na te gaan of er bij vooroordelen en discriminerend gedrag misschien ook onbewuste mentale krachten een rol spelen, impliciete associaties waarover we geen controle hebben. Dat onderzoek van Levitt zou een soortgelijk effect aan het licht kunnen brengen, maar de resultaten wijzen toch in een andere richting. Van discriminatie van zwarte deelnemers, of vrouwelijke, blijkt geen sprake. Vrouwen en kleurlingen worden niet minder fair behandeld dan andere deelnemers, maar bejaarden en latino’s wel! Levitt speculeert dat discriminatie van zwarten en vrouwen (in de VS) sociaal gezien dermate uit den boze zijn dat mensen er voor geen prijs op betrapt willen worden, waarop ze alsnog toegeven aan hun vooroordelen omtrent twee andere, minder geprofileerde groepen. Dat is het verschil met die testst van Harvard, daar kun je niet ‘shoppen’, het gaat om één kwestie, één vooroordeel en alles is erop gericht bewust, sociaal gewenst gedrag te onderdrukken ten gunste van je ‘ware’ opvattingen.
Bezoek die site eens en doe een paar van die tests, schreef ik, na de zwart-blank-proef tot mijn eigen verbazing met voorbeeldig resultaat te hebben afgelegd. Als ‘moeder met een blanke, zwarte, en bruine zoon, een zwarte pleegzoon, de eerste drie met blanke vriendinnen, de laatste met een zwarte en daarbij weer een heerlijk zwart jongetje (dit allemaal even voor uw statistiek !!!) was ik natuurlijk nogal geïnteresseerd, vooral omdat mij nogal eens indringend wordt gezegd waarbij ook dringend wordt gekeken, dat een mens noooooit blanco kan denken,’ schrijft José de Groot-Stelma. Wat blijkt? ‘GODDANK! – een keurig neutrale uitslag.’ Zou het haar moederhart zijn, dat geen onderscheid toelaat?
‘Dit moet ik even verwerken:’ schrijft Douwe de Vries, die ook betrapt werd op een sterke voorkeur voor blank. Douwe begrijpt het niet: ‘Ik en een wilders-automatisme?! En dat terwijl hij al jarenlang vrijwilligerswerk in Afrika doet, waar hij ook ‘echte, zwarte tot zeer zwarte vrienden’ gemaakt heeft. Interessant. En ik, met mijn geringe Afrikaanse connecties, scoor veel beter. Dat zou betekenen dat niet onbekend onbemind maakt, maar juist békend. (Zoals de Engelsen zeggen: familiarity breeds contempt.) Voorlichtingscampagnes gebaseerd op de gedachte dat kennis vooroordelen wegneemt, hebben dan dus geen kans van slagen. Bij Coco Hoek uit Leiden is het andersom. Zij is ‘blank’ maar vertoont een lichte voorkeur voor gekleurde mensen, en dat juist ondanks haar ervaring, als taaldocente, dat gekleurde leerlingen vaker zomaar wegblijven dan ‘blanke’ en zij dat bij het aannemen van personeel wel degelijk zou meewegen.
Dat is het lastige van zulke tests: wat je doet wordt uiteindelijk bepaald door impliciete én expliciete associaties, en dat je impliciet niet discrimineert is geen garantie dat je het expliciet ook niet doet, en een sterke impliciete voorkeur voor de ene huidskleur boven de andere betekent niet automatisch dat je daar ook naar handelt. En zoals wel blijkt uit Levitt’s onderzoekje naar The Weakest Link, zijn we prima in staat bepaalde vooroordelen te onderdrukken, tenminste, als er op ons gelet wordt. Dat is het probleem bij discriminatie op de arbeidsmarkt: de werkgever is vrij in zijn keuze, en niemand kan hem dwingen zijn wáre motieven prijs te geven.
Nu schiet mij ineens iemand te binnen van wie ik heel graag zou weten hoe zíj in die test zou scoren. Als ik haar zover krijg hem te maken, kom ik erop terug.
Portemonnee kwijt (2)
Geplaatst op augustus 16, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Ik was dus mijn ‘papieren’ kwijt. Dat wil zeggen: mijn portemonnee was verdwenen, met daarin diverse bankkaarten en mijn rijbewijs. Wij vervoegden ons bij de police municipal in onze Zuid Franse vakantieplaats, waar twee vriendelijke, zorgzame brigadiers de zaak zorgvuldig registreerden, maar daarmee was de grens van hun politionele bevoegdheid blijkbaar bereikt, want als ik nog meer wilde, aangifte doen bijvoorbeeld, dan moest ik bij de gendarmerie zijn. Het was rond het middaguur, het plaatsje is niet groot, parkeren kan er lastig zijn, dus in plaats van opnieuw in de auto te stappen besloten mijn vrouw en ik de afstand te voet te overbruggen. Vervolgens werd het erg heet, de wandeling viel langer uit dan geschat, dus enigszins verhit betraden wij drie kwartier later het kantoor van de gendarmerie.
De mannen in dit kantoor hadden de zonen van de mannen in het eerdere kantoor kunnen zijn. Stoere dertigers met geschoren hoofden, gespierd en afgetraind, en ook hun tenue was heel wat vervaarlijker: zware kisten met rijgveters, een imposante koppelriem vol hang- en sluitwerk in matzwart leer en een trui met opgenaaide schouderstukken voor het karabijn of de granaatwerper. Een man van een jaar of dertig, een half baardje op de kaken en de blik van iemand die veel & onredelijk wordt toegeschreeuwd, maakte direct duidelijk dat ons bezoek niet op prijs werd gesteld. Eerst verwees hij ons naar de instanties die wij reeds bezocht hadden, vervolgens begon hij op alles simpelweg ‘nee’ te zeggen. Nee, niks gevonden, nee, kennisgeving onmogelijk, aangifte doen idem. Al die toeristen die maar aangiften kwamen halen voor de reisverzekering, daar leende deze gendarmerie zich niet voor.
‘De reisverzekering interesseert mij niet,’ zei ik, ‘de financiële schade is gering, maar autorijden zonder rijbewijs is strafbaar, dus ik zou graag een document hebben om zonodig aan uw collega’s te laten, mocht ik worden aangehouden.’
‘Die legt u dat dan toch gewoon uit?’ sprak de gendarme, alsof hij de enige scherpslijper van het Franse politiekorps was.
‘En hoe weet ik eigenlijk dat u een rijbewijs hééft?’
Ik toonde het kenteken van m’n auto en de groene kaart. En los daarvan, wat zou het belang zijn?
De gendarme werd ongeduldig. Vanuit het wachthok naast de balie klonk gebrom van zijn collega’s. We konden het niet verstaan, maar het was duidelijk dat hij werd aangespoord ons af te poeieren.
‘Ik kan niets voor u doen,’ zei hij en schoof de documenten terug.
‘Ik ka toch aangifte doen?’
‘Alleen bij diefstal.’
‘Het is heel goed mogelijk dat hij gestolen is.’ Ik vertelde over de openlucht-voorstelling.
‘Hm, daarnet zei u ‘verloren’.’
‘Ach ja, ‘ zei mijn vrouw, ‘ons Frans is maar gebrekkig, dat moet u ons niet kwalijk nemen. Maar we bedoelden dus gestolen.’
Ik was onder de indruk van deze briljante improvisatie.
Vanuit het hok klonk weer gebrom. De wachtmeester aarzelde.
‘Ja, maar u weet niet zéker of de portemonnee gestolen is,’ zei de wachtmeester.
‘Tja,’zei mijn vrouw, ‘dat weet je natuurlijk pas zéker als je de dader hebt.’
‘Mét bekentenis,’ voegde ik toe, geïnspireerd door haar retorisch vernuft.
‘Maar…’ zei de wachtmeester. Het gebrom uit het hok nam toe. Nog steeds was er niets van te verstaan, maar de toon sprak boekdelen. ‘Kom op Kees, gooi die lui d’ruit’ – zoiets was het.
‘Stel…’ zei mijn vrouw, nu zichtbaar op stoom. ‘U heeft een auto. U gaat ‘s avonds naar huis en u parkeert uw auto voor de deur. De volgende ochtend gaat u de deur uit, daar staat u, autosleutel in de hand, en uw auto is weg. Wat doet u dan?’
Het beántwoorden van vragen was de wachtmeester waarschijnlijk niet gewend.
‘Eh…’
‘Dan gaat u naar de politie,’ hielp mijn vrouw.
‘Eh ja.’
‘Juist! En wat doet u daar?
‘Eh…’
‘U doet aangifte. Van?’
‘…’
‘Van diefstal.’
‘Ja. Want hij is gestolen.’
‘Dat weten we natuurlijk níet zeker. Misschien bent u hem wel vergeten. Misschien heeft u iemand de reservesleutel gegeven voor noodgevallen, en heeft die uw auto die nacht inderdaad geleend. Maar de politie is bereid voor dat moment even aan te nemen dat hij gestolen is, zodat een aangifte kan worden gedaan en een onderzoek kan worden ingesteld. Toch?’ Op de grammatica van deze vakantiefranse monoloog was vast van alles aan te merken, maar de logica was onweerlegbaar.
De wachtmeester keek opzij naar het hok, alsof hij gesouffleerd wilde worden. Er klonk inderdaad enig gebrom, maar de toon was nu anders, mismoedig, alsof men het had opgegeven.
‘Zo gaat dat toch?’ zette mijn vrouw door.
‘Eh ja…, ‘ zei de wachtmeester.
‘Juist! En zo is het met mijn man zijn portemonnee dus ook. We nemen nu even aan dat hij gestolen is, en daar doen we dus aangifte van.’
De wachtmeester zuchtte, liep naar een bureau en zette de computer aan.
Een kwartier later stonden we buiten, met aangifte.
Soms wint de rede het van de macht.
Aanbestedingsgekte
Geplaatst op augustus 15, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
U realiseert het zich als lezer misschien niet, maar aan de verschijning van deze column is een ingewikkelde aanbestedingsprocedure voorafgegaan. Krachtens Europese Regelgeving zijn kranten en tijdschriften sinds kort verplicht al hun freelance opdrachten openbaar aan te besteden. Dit om de concurrentie een eerlijk kans te geven. Stel dat een IJslandse stukjesschrijver een beter idee had? En die zou geen kans krijgen omdat de Gids-redactie mij een onderhandse opdracht heeft gegeven? Omdat ik een relatie met de Gids-redactie heb? En waaruit bestaat die relatie dan wel? Zitten daar soms leuke reisjes aan vast? Of krijgen alle Gids-redacteuren aan het eind van het jaar van mij een plasma-tv, die ik fiscaal verantwoord als ‘digitale nieuwjaarskaart’ of iets dergelijks? En dat ik op school heb gezeten met de hoofdredacteur die mij aannam, kan dát wel door de beugel? Of dat ik laatst met twee andere columnisten in het café besprak welke tarieven wij ongeveer hanteren? Moet de AFM daar niet eens in duiken? Maar als de AFM dat doet, is het dan eigelijk niet ongewenst dat de AFM die opdracht ondershands aan zichzelf verleent? Terwijl er in Nederland misschien wel financiële en juridische onderzoekers zijn die dat goedkoper kunnen? Zouden er niet op z’n minst twéé AFM’s moeten zijn, met het oog op een gezonde concurrentie? Moet de AFM niet een onderzoek naar zichzelf instellen?
Bert Koenders, die onderhands een te grote opdracht verleende aan evenementenbureau BKB, dat bovendien nauwe banden onderhoud met zijn partij, de PdvA, krijgt nu lof toegezwaaid voor de ruiterlijke manier waarop hij tegenover de Tweede Kamer schuld bekende, maar er blijft iets eigenaardigs aan zijn verdediging. Door te zeggen dat hij handelde op ‘dringend advies van zijn ambtenaren’, beroept hij zich in feite op force majeure, alsof die Schokland-manifestatie nodig was om een humanitaire catastrofe af te wenden, of iets dergelijks. Terwijl zo’n symbolische propaganda-actie natuurlijk vooral het politieke profiel van Bert Koeners zelf dient. Of het Verdrag van Schokland dat weekend nu wel of niet werd getekend, daar hebben ze in de Sahel geen hap meer of minder om gegeten, vrees ik. En als het dus niet om de rijstnap van hongerende kindertjes gaat, maar om de politieke PR van een minister – is dat een ‘urgentie’ die het negeren van Europese aanbestedingsvoorschriften rechtvaardigt?
Wat niet wegneemt dat al die markt- en concurrentiebevorderende regels en wetten van de afgelopen jaren kennelijk niet zo goed aansluiten bij de realiteit van alledag. Het eigenaardige is dat die regels er kwamen uit naam van de ‘vrijheid’, terwijl ze vrijheid van ondernemers en bestuurders vooral lijken in te perken. Ze worden geacht de vrije markteconomie te stimuleren, maar leiden in de praktijk juist tot het soort bureaucratische rompslomp dat sterk aan het oude Oostblok doet denken: ideologisch gemotiveerde regels die in de werkelijkheid niet werken.
Laatst kondigde de AFM een onderzoek aan naar de kartelpraktijken van de Nederlandse vertalers, omdat die gezamenlijke tarieven hanteren. Eerst moet uit naam van de vrije concurrentie de arbeidsmarkt geflexibiliseerd worden, zodat mensen die vroeger in loondienst waren ineens ‘ondernemer’ zijn, of ze willen of niet, en vervolgens mogen ze zich ook niet meer organiseren. Nog even en de AFM gaat de vakbonden aanpakken, een CAO is tenslotte net zo goed een prijsafspraak. Straks zijn we allemaal ‘ondernemer’, mogen we nergens meer over praten met elkaar en moeten we een inschrijving organiseren voor een nieuwe werkster of tuinman. De zieken en bejaarden zitten intussen thuis op vervoer te wachten, want sinds ook die diensterverlening moet worden aanbesteed, rijdt er geen ziekenbusje meer op tijd.
Een klein voordeel van deze nieuwe manier van zakendoen is dat u wel zeker weet dat de Gids-redactie het met dit stukje eens is, anders hadden ze de opdracht gewoon aan iemand anders gegund.
Portemonnee kwijt (1)
Geplaatst op augustus 9, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | 1 Reactie
Mijn vrouw stapte op Sardinië in een ‘pieterman’, zelf viel ik in Spanje voorover in een bord zarzuela als gevolg van te veel zon, maar voor het overige zijn wij qua vakantierampen altijd redelijk gespaard gebleven. Een Franse geldautomaat slikte bij vergissing mijn kaart in, waarna de bankchef langdurig weigerde om hem terug te geven, maar toen ik in m’n shorts en teenslippers in zijn filiaal een sitdownstaking begon draaide hij snel bij, dus ook dat viel uiteindelijk mee.
Maar mooi dus dat ik laatst in Frankrijk ineens m’n hele portemonnee kwijt was. Vakantiehuis ondersteboven gekeerd, terug naar alle bezochte winkels en restaurants, maar de portemonnee bleef zoek. Met daarin diverse bankkaarten en mijn rijbewijs. Die kaarten blokkeer je telefonisch, en dan maar hopen dat er intussen niets mee gebeurd is, maar dat laatste, geen rijbewijs tijdens een autovakantie, is lastiger. Ik zag mezelf al zitten, samen met tien andere toeristen in een krappe, helverlichte gendarmerie-cel, na een routinecontrole op de autoroute.
‘Ja ja, verloren, dat kan iedereen wel zeggen. Voor hetzelfde geldt hééft u helemaal geen rijbewijs! Bent u hier op onverantwoorde wijze onschuldige Franse automobilisten in gevaar aan het brengen! Weet u hoeveel celstraf daarop in Frankrijk staat? Wat zegt u? U moet misschien nog maar een dagje blijven!’
Het lastigst, in dit soort situaties, is voor mij om de verdwijning te aanvaarden en daarnaar te handelen, dat wil zeggen: de autoriteiten in te lichten. Ik ben in mijn leven al zo vaak dingen kwijt geweest die toch weer tevoorschijn kwamen, dat ik in het verlengde van dat eerste telefoontje al direct het tweede zie, waarin ik moet uitleggen dat het object in kwestie per abuis in de sokkenla terecht was gekomen, of in het vriesvak, en dat de inhoud na ontdooiing geheel intact lijkt, zodat de aangifte dus in zekere zin onnodig was en als niet-gedaan kan worden beschouwd. Wat dan natuurlijk niet meer kan, want de colonne eenmaal in beweging, kan, et cetera – dat is een bureaucratische wetmatigheid.
We woonden een voorstelling bij in een van de oude Romeinse theaters van Frankrijk, in de openlucht, met een kleine tweeduizend andere bezoekers, misschien was er wel een zakkenroller actief geweest in die menigte. Op advies van de theaterkassiere vervoegden we ons bij de ‘ police municipal’. Het duurde even voor we die gevonden hadden. We zochten naar een gevel van enige voornaamheid, met een kloek uithangbord en wellicht enkele politievoertuigen voor de deur, maar uiteindelijk bleek onze bestemming meer gelijkenis te vertonen met een illegaal gok- of wisselkantoortje, zo discreet was het weggemoffeld tussen de belendende percelen. Een huisvader-achtige man stond ons te woord, terwijl achter hem een collega met het puntje van z’n tong uit de mond n schoonschrift een groot gelinieerd logboek bijwerkte. Het was alsof hij elk moment kon opstaan om zijn werk trots aan de meester te laten zien. Oei! sprak de wachtmeester, of welke titulatuur ook precies op hem van toepassing was, een verloren portemonnee, dat was niet zo best. Kort betuigde hij zijn deelneming. Welnu, vervolgde hij, dit geval vereiste een aantal te nemen stappen. Allereerst moest worden nagegaan of de portemonnee wellicht reeds als gevonden voorwerp bij de police municipal was ingeleverd. Dit leek ons redelijk. Akkoord, zei de wachtmeester, dan ga ik dat nu doen. Hij trok een bureaula open en tuurde erin. Voor de zekerheid riep hij zijn schoonschrijvende collega erbij. Samen tuurden ze in de la en overlegden gedempt. Dat laatste was niet nodig, want zij bedienden zich van het Occitaans, een taal waar wij geen touw aan vast kunnen knopen, ook wanneer hij luid en langzaam wordt gesproken. Nee, de la leek niets te bevatten dat aan het signalement van mijn portemonnee voldeed, stelden de policiers vast, maar uit alles – hun gespannen houding, het naarstig overleg – bleek dat zij beducht waren voor overhaaste conclusies en zeker ook niet de indruk wilden wekken zich er met een jantje van leiden – of misschien moeten we hier zeggen: de franse slag – vanaf te maken. De la werd dus uit het bureau getild en naar de balie gedragen. Wellicht wilden we zelf even kijken? Er lagen de nodige bankpassen, creditcards in de la, en ook een Nederlands rijbewijs, zodat wij al snel dachten dat onze missie geslaagd was, maar al die bescheiden bleken aan landgenoten toe te behoren. Die nu waarschijnlijk op een ander politiebureau in een andere la naar míjn papieren stonden te turen. (Al is de term ‘paieren’ hier strikt genomen niet helemaal op zijn plaats, aangezien bankkaarten van plastic zijn en het Nederlandse rijbewijs zoals bekend van linnen.
Helaas, mijn portemonnee was dus niet binnengebracht. Terwijl de schoonschrijvende policier zijn pen van zijn inktlap nam vroeg de huisvaderlijke of er een telefoonnummer was waarop wij te bereiken waren. Ik begon mijn mobiel nummer op te geven, maar met een nerveus lachje onderbrak hij mij. ‘ Wij mogen niet naar mobiele telefoons bellen,’ zei hij, ‘dus misschien heeft u een vast lokaal nummer?’ Veel opsporingsbevoegdheden waren blijkbaar niet aan dit bureau toegekend. Ook het doen van aangifte bleek niet mogelijk. Daarvoor, legde de wachtmeester haast schuldbewust uit, moesten we bij de Gendarmerie zijn.
(wordt vervolgd)
De paradox van de traditie II
Geplaatst op augustus 2, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
‘Lieu dit’, zegt de Tomtom in Frankrijk als het niet precies duidelijk is of het om een buurt, een gehucht of een straat gaat. Oord genaamd, bijgenaamd of bekend als.
Laten we ons dorpje dus Lieudit noemen. Dit vanwege, excuse my french, het sociaal-geografische Heisenberg-effect. Heisenberg was de natuurkundige die ontdekte dat je nooit zeker kunt weten hoe elementaire deeltjes zich gedragen, omdat je ze niet kunt observeren zonder hun gedrag te beïnvloeden. Het kijken verandert het bekekene.
In het groot doet toerisme net zoiets. We waren nieuwsgierig, dus we gingen op reis. Maar voor de reiziger werd een extra stoel buiten gezet en wat we zagen was niet meer wat we kwamen bekijken. Het einde is Torremolinos. Of schilderachtige dorpjes in Zuid Frankrijk die perfect in nostalgische staat zijn geconserveerd en waar haast geen autochtoon meer woont. (Waarom kopen Hilton of Marriot eigenlijk geen kwijnende gehuchten op? Waarom moeten die eerst tragisch leegbloeden?)
Vorige week verwonderde ik me over de paradox van een Fransen overheid die de recreatie-import dwingend onderwerpt aan tradities die de Fransen zelf massaal de rug toekeren, zodat je je kunt afvragen wie nu eigenlijk wat conserveert voor wie. Al is het natuurlijk ook een kwestie van economisch pragmatisme. ‘Wij eten gewoon President camembert van de Super U, maar als u het dubbele wilt betalen voor de echte ambachtelijke lait-cru, dan kan dat ook.’
Maar als je de boeken van Peter Mayle over de Provence leest en in de talloze geïllustreerde tijdschriften en fotoboeken bladert, dan is er bij de port blijkbaar toch enige consensus over hoe het er daar uit hoort te zien. En welke gemeentebestuurder durft dan de opdracht voor het nieuwe bejaardentehuis aan een avantgarde-architect te geven? Sterker: wie durft het oude café aan het plein dan zelfs maar een likje verf te geven?
Zo is de toestand in Lieudit, ons lieflijke wijndorpje aan de Rhone, een elementair deeltje waar nu zoveel ogen op gericht staan dat je, net als Heisenberg destijds, niet meer weet wat je eigenlijk ziet.
Het heeft een plein met een fontein, omringd door grote platanen, waar je koel kunt zitten met een glas van de Bar du Centre, aan de overkant van de enige doorgaande straat. (Misschien reist er wel meer wijn dwars over die straat dan in de lengte.) Wij kwamen er dertien jaar geleden bij toeval terecht, toen het zichzelf nog lé tresor caché noemde. Het gemeentehuis en een deel van de rampart waren toen gerestaureerd maar voor het overige had het een decor uit Jour de Fete van Tati kunnen zijn. Vooral de gevel van de bar en de daarnaast gelegen boulangerie, met z’n verschoten stucwerk, uit het lood hangende luiken en verweerde, vooroorlogse kalligrafie. De bar had ook een keuken (geen al te beste) en op zondag, als de chef vrijaf had, kwam ZiZi met zijn oude bus, waarin ter plaatse pizza’s gebakken werden. Een fles wijn uit de bar erbij en met twintig, dertig andere dorpelingen, toeristen en tweede huisbezitters, had je een avond uit duizenden. Inmiddels zijn er twee restaurants bijgekomen, beiden met tafels op het plein, heeft de bar het aantal zitplaatsen verdubbeld en zitten er op zo’n zondagavond twee-, driehonderd mensen. ZiZi en zijn assistente beginnen al om twee uur ‘s middags pizza’s op te maken, die rauw staan opgestapeld in gemerkte dozen en als het zover is in razende vaart worden afgebakken, terwijl het tot vier man uitgebreide personeel van de bar met grote bladen de ene oversteek na de andere maakt. Zeker tien toeristen per dag laten zich nu fotograferen voor die authentieke dorpsgevel, die zeldzame, verweerde postzegel, dat venster op Hoe Het Ooit Was. Nee, caché kun je de tresor van Lieudit niet meer noemen. (Dat bord langs de weg staat er ook niet meer).
Inmiddels heeft de gemeente de bar en de bakkerij opgekocht, om er in elk geval greep op te houden. Maar wat te doen? Vrijwel alles eromheen kwam in handen van import en werd stijlvast gerestaureerd, en de verweerde gevels van de bar en de bakkerij beginnen steeds meer te detoneren. Als je daar zo zit en om je heen kijkt heb je dat laatste, sjofele segment al gauw denkbeeldig opgeknapt, tot je beseft hoe jammer dat zou zijn. (En hoeveel bezoekers het zou schelen). Dat je in plaats daarvan misschien liever het omgekeerde zou doen, al die perfecte, popperige panden weer afknappen. Al die frisse, zandgele latex en pistachegroene lak er weer af!
Wat natuurlijk ook niet kan. Toch zal er ooit iets moeten gebeuren. Straks valt zo’n luik naar beneden!
Een ruit ervoor en een lijst eromheen?
Ernst van de Wetering bellen?
Impliciete associaties
Geplaatst op augustus 1, 2007 | Gearchiveerd The Semidaily Kuitenbrouwser | Reageer
Als je vindt dat van een immigrant net zo goed mag worden verwacht dat hij deelneemt aan de economie als een autochtoon, en zijn afwijkende achtergrond daarbij wel een obstakel kan zijn maar geen excuus, dan moet je ook hard optreden tegen mensen die immigranten op oneigenlijke gronden van de arbeidsmarkt weren. Het probleem is dat het in Nederland de afgelopen decennia aan beiden nogal heeft ontbroken: én een druk op immigranten om zich tot volwaardige werkkracht te ontwikkelen, én een druk op werkgevers om ze ook echt de kans te geven. Op beide punten werd door politici krachtig de andere kant opgekeken. Dat gaat nu anders, waarbij de immigrant de pech heeft dat het één – werken voor de kost – aanzienlijk makkelijker valt af te dwingen dan het ander – de selectie van kandidaat A boven kandidaat B, zeker in Nederland, waar woorden maar al te graag de plaats innemen van daden en we liever op zondag het spandoek tegen discriminatie ontrollen dan dat we op maandag een allochtoon oproepen voor een gesprek. Lees verder
De paradox van de traditie
Geplaatst op juli 26, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Vrienden van vrienden hebben een huis in het zuiden van de Bourgogne, in de buurt van Charrolle, waar het Charolais-vlees graast. Een oude boerderij, met een enorme stal ernaast. Zij, die vrienden van vrienden, waren tien jaar geleden de eerste vreemdelingen die kwamen. De boer was oud, zijn kinderen waren in de stad gaan wonen en hadden geen interesse in de opvolging – het overbekende verhaal van de ontvolking van het Franse platteland. Van alle ontvolking waarschijnlijk, waar ook ter wereld. Inmiddels zijn het er drie of vier: tweede huizen van Nederlanders en Fransen uit de grote stad. Ze staan niet altíjd meer leeg en ze worden onderhouden, dat is het voornaamste verschil. In de keuken hangt een groepsfoto, een mooie panoramische opname, de vallei als decor. Een grote familie, denk je eerst, bij de honderdste verjaardag van opa, of de jubileumfoto van een bedrijf, maar het is volledige bevolking van het dorp. Zou dat 50 jaar geleden ook bestaan hebben? Fotografen die rondreizen met bankjes en tribunes om dorpsbevolkingen te vereeuwigen? Of is het vastlegging voor het te laat is? Kijk nog eens en het is weg. Maak diezelfde foto over twintig jaar en je hebt een typologie van de tweede-huis bezitter. De Parijse jup zonder tuin, de Nederlandse kunstschilder die cursussen geeft, de zakenman met provence-dromende echtgenote, de doe-het-zelver die aan zijn pensioentje klust.
Het huis is nogal somber, de locatie is schitterend. Het uitzicht, zou je haast zeggen, maar dat is het net: er zijn vrijwel geen ramen om er naar te kijken.
We huurden ooit een huis in Andalusië, aan de Zuid Spaanse kust, een recente, in traditionele stijl gebouwd villa. In de zuidgevel die een adembenemend uitzicht hadden kunnen bieden op de uitlopers van de Sierra Nevada en daarachter de Middellandse zee, zat slechts een dunne gleuf waar je bij onraad een musket doorheen kon steken. Bouwvoorschriften, zei de agent. Ze willen het hier en beetje in stijl houden.
Niemand wil nog boeren, iedereen wil recreëren, maar dat moet dan wel gebeuren in de architectuur van de boer, die zich daar bij uitstek niet voor leent. De prototypische boerderij en het prototypische vakantiehuis verhouden zich ongeveer tot elkaar als foto tot negatief. Een boer is de hele dag buiten en wil als hij thuis is ook echt bínnen zijn. Hoezo naar buiten kijken? (‘Uitzicht’ is een jong woord.)
Voor de moderne recreant is het precies omgekeerd; die zou het liefst een enorme glazen doos in dat landschap zetten, op een stoel gaan zitten en om zich heen kijken.
Maar dat mag dus niet.
De agrarische levensstijl wordt door jonge Fransen massaal de rug toegekeerd, maar de Franse overheid legt hem evenzogoed dwingend op aan de mensen die in die lege hoeves iets heel anders kwamen doen.
Waar je ook kijkt, of het nu oud is of pas gebouwd, alles wat je ziet is van dezelfde traditionele architectuur. (Nieuw en oud vaak nauwelijks van elkaar te onderscheiden.) Ga naar een BricoMarche of zo’n soort Franse bouwmarkt en de keus uit goedkope, massagefabriceerde traditionele dakpannen, regenpijpen, plavuizen, gevelijzers en what have you is verbazingwekkend.
Zo doen wij dit, dat is nu eenmaal zo.
We reisden door, naar de Vaucluse. In Vaison La Romainee, een oud vestingstadje aan de Ouveze, bezochten we het Romeinse Theater, gebouwd in ….. en nog steeds in gebruik, s‘zomers onder andere voor een moderne dans-festival. Bij het kaartenkantoor staat een bronzen buste van Pierre Contard, die leefde van 1920 tot 1991. Geen idee wie hij was en waarom hij daar vereeuwigd werd, maar wat me opviel was het onderschrift. Pierre Contard word herdacht als ‘mainteneur des traditions’.
Handhaver van tradities.
Zou dat in Nederland denkbaar zijn, een borst- of standbeeld, een plaquette desnoods, of een gevelsteen, een eerbetoon, in welke vorm dan ook, aan een ‘handhaver van tradities’? Ik kan het me moeilijk voorstellen. Vraag een Nederlander wat een traditie is en een goeie kans dat het antwoord luidt: ‘Iets dat je aan de kant zet.’
‘Doorbreker van tradities’ – dat zie ik op een Nederlandse gedenksteen staan, maar ‘handhaver’? – nee.
Maar die eerbied voor traditie heeft dus ook zijn paradoxale kanten. Als je als Franse boer met je tijd mee kon gaan, zouden hun kinderen misschien minder snel naar de stad vluchten. En als je de tijd dan stil wilt zetten, op welk punt? Waarom dáár? Was de cultuur toen ‘beter? ‘Zuiver’? Maar als je de tijd door had laten aan, wat was er dan ontstaan? Hoeveel tradities zijn door tradities verijdeld?
Het mes snijdt aan zes kanten!
Geplaatst op juli 25, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Nieuwsmaker van de week:
Foppe Scheringa, voorzitter van Stop Scheerinovatie Nu (SSN), kijkt terug op een geslaagde demonstratie, vorige week op het Binnenhof.
En, tevreden?
Ja ik denk dat we tevreden mogen zijn. Het is natuurlijk altijd afwachten wat er verder mee gebeurt, maar ik denk dat we de kwestie wel op de kaart hebben gezet.
Zeg maar gerust de wereldkaart. Zelfs CNN kwam erop af!
Het is natuurlijk ook wel een bijzonder gezicht, vijfduizend mannen bij elkaar met een ingezeept gezicht.
Heeft u dat bedacht?
Eh, nou ja, kijk, zoiets is natuurlijk altijd een team-inspanning.
Maar het idee kwam van u?
Eh, ik denk dat het initiële idee inderdaad wel van mij is gekomen ja, maar zoals ik zei: we hebben het als SSN natuurlijk sámen gedaan.
Er waren ook mensen die zeiden: wat een gezeur.
Het is een kleine, maar naar onze menig nuttige bijdrage aan het innovatiedebat, en de reacties die wij krijgen bevestigen dat ook wel. Er zijn inmiddels contacten met Duitsland, met België,met Engeland, waar soortgelijke initiatieven zijn genomen de afgelopen tijd. Dus het lééft. Maar als u ook nagaat: na het onlangs geïntroduceerde Fusion Power-systeem van Gilette, met zés mesjes per mesje, zeg maar, schijnt er bij Wilkinson nu een systeem met ácht mesjes te zijn ontwikkeld!Vijf gewone onder elkaar, twee schuin aan de zijkant, speciaal voor de haren op de rand van de oorschelp plus nog ééntje aan de achterkant voor het haar op je neus. Wilkinson Octomax, heet het geloof ik. En één zo’n mesje kost vijf euro! En het schijnt dat je eigenlijk een speciale workshop moet volgen om er veilig mee te kunnen scheren! We zijn in amper dertig jaar tijd van één naar zés mesjes geëvolueerd, de grote scheerconcerns zijn verwikkeld in een krankzinnige innovatiewedloop die miljarden dollars per jaar kost, waar duizenden talentvolle, hooggekwalificeerde onderzoekers al hun energie in steken, terwijl er nog zoveel échte problemen in de wereld zijn. En dat was ook de boodschap die we aan het Innovatieplatform wilden meegeven: innovatie, prima, maar innoveer niet óm het innoveren. Kijk ook eens naar het maatschappelijk nut.
Balkenende reageerde vrij positief, viel me op.
Ja, als sociaal-christelijk denker is de premier gevoelig voor dit soort ideeën, dat hebben wij gemerkt, ook tijdens het gesprek dat wij met hem hadden. Begrippen als rentmeesterschap, maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel, die dingen spelen hier natuurlijk allemaal mee. Plus dat hij dus ook áltijd het verkeerde mesje koopt, vertelde hij, omdat hij maar niet kan onthouden welk systeem hij ook alweer gebruikt.
Dat je met Mach 3 mesjes thuiskomt terwijl je Turbo 4 bent, of andersom.
Precies. En die passen dan niet op het krabbertje. Hoewel de premier dus Wilkinson Quattro Plus is, heb ik begrepen, maar enfin, het gaat om het idee. Hij vroeg trouwens nog of wij misschien een Venus- krabbertje voor hem hadden, omdat Bianca laatst per ongeluk een hele partij lady-mesjes voor hem heeft meegenomen van de Makro, terwijl ze zelf altijd alleen maar waxt. Want het damesscheermesje wordt in deze maalstroom dus evengoed meegesleept he? Dus dan zie je verwarring en het ongemak die dit allemaal geeft. En dan heb ik het nog niet over de verspilling.
Al die badkamerlaatjes vol mesjes waar het krabbertje van zoek is en krabbertjes waar geen mesjes meer voor gemaakt worden.
Precies. Het wordt echt tijd dat hier een einde aan komt. Vandaar dus die demonstratie. Wij zeggen, als gewone, Nederlandse mannen: het is genoeg geweest. Ik bedoel, hóe glad kun je een kin maken?
U zegt: glad is glad?
Precies, glad is glad.
Het nieuwe betuttelen
Geplaatst op juli 19, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Het is mooi dat er eens iemand uit de boezem van HP De Tijd toetreedt tot het columnisten-team van Buitenhof, daar niet van, en ik wens collega Pam dan ook succes, maar dat neemt niet weg dat ík Joshua Livestro wél goed vond. In één opzicht vond ik hem zelfs briljant. Brevity is the soul of wit, zei Shakespeare (and tediousness the limbs and outward flourishes. Hamlet) maar in Nederland wordt die wijsheid helaas niet zo serieus genomen. Vrijwel alles op de Nederlandse televisie dat witty bedoeld is duurt te lang. Koefnoen: meer dan de helft van de sketches te lang. Jiskefet: idem dito.
Ook de Buitenhof-column duurt te lang. En de oplossing wordt in de verkeerde hoek gezocht, de voordracht. Het moet ‘levendig’. En de columnist doet zijn best, onwennig gesticulerend en overdreven intonerend om in vredesnaam maar ‘levendig’ over te komen. Maar zo wordt het alleen maar erger. Een schrijver die in een camera praat is haast per definitie slechte televisie, tenzij hij een uitzonderlijk theatraal talent heeft. Vanaf zijn eerste woord begint de zandloper van ongeduld te lopen, en het enige dat erop zit is stoppen voor het bovenste glas leeg is. Joshua Livestro was de eerste Buitenhof-columnist die hier vrijwel altijd in slaagde. Net als je naar de stand van zijn handen ging kijken, of naar de plooi in zijn stropdas, was hij klaar. (Het scheelt ongeveer 100 woorden). Weten wanneer je moet stoppen, het is een deugd waarmee je in Nederland geen indruk maakt, maar Joshua Livestro beheerste hem. En zo iemand wordt ontslagen vanwege zijn ‘voordracht’.
Ook de inhoud van zijn columns vond ik vaak goed.
Een week of drie voor zijn vertrek pakte hij uit tegen de tuttelzucht van dit nieuwe kabinet: ‘In plaats van de oude Tien Geboden in een nieuw jasje te steken, komt Balkenende IV met tien hele nieuwe geboden. Of liever gezegd: tien Ver-boden. Gij moogt niet roken. Gij moogt niet drinken. Gij moogt niet snoepen. Gij moogt geen al te mooie auto rijden. En, mijn favoriet, Gij moogt geen gloeilampjes gebruiken. Wat dit allemaal nog te maken heeft met een moraal die u en mij moet aanzetten tot het nemen van persoonlijke verantwoordelijkheid, is mij een raadsel. Het lijkt me eerder platte bemoeizucht.’
Dat was twee maanden geleden. Inmiddels kan de lijst van betuttelplannetjes verder worden uitgebreid. Nog meer maatregelen tegen roken, tegen videogames, tegen echtscheiden, het houdt niet op, in de media is al sprake van Het Nieuwe Betuttelen. Zo boos als links-libertair Nederland maak ik mij er niet om. Zodra in Nederland iets mag moet het ook meteen, en wie twijfels uit wordt verketterd. Je ziet het aan die twee meisjes van het BNN-programma De Klimaatpolitie. Het ene moment tuffen ze nog in zalige onwetendheid van stroomverslindende shoot naar shoot, vliegtripje hier, airconditioned hotelkamertje daar, en het volgende belegeren ze een huurbaas die niet opschiet met z’n HR-ketels alsof het Radovan Karadzic zelf is.wagons rond in hun leuke auto’s, presenteren. Wie zich nu kwaad maakt om de fanatieke rechtzinnigheid waarmee de Nawijns en de Verdonks het multiculturalisme dood verklaren, vergeet het lichtvaardige dogmatisme waarmee de Ed van Thijns en Hedy d’Ancona’s het dertig jaar geleden tot norm verhieven. Zulke dingen gaan in Nederland nu eenmaal altijd per exces. Waarschijnlijk is dit landje te klein voor een gulden middenweg.
Natuurlijk is het goed om iets te doen aan het schrikbarende alcoholgebruik onder jongeren. Als je zo lang de andere kant opkijkt omdat je niet te boek wil staan als zeurpiet of ouwe lul, dan creëer je serieuze problemen, die op een gegeven moment om serieuze maatregelen vragen. Waar we dan ook weer in doorschieten. Hogere keuringsleeftijden voor films? Nadat Lolita van Stanley Kubrick hier jarenlang voor Alle Leeftijden in de videotheek heeft gelegen is dat misschien nog niet zo’n gek idee. Dat kun je ‘betutteling’ noemen, maar het welbewust uitleveren van consumenten aan een spijkerharde industrie, wat is daarvoor eigenlijk de juiste term?
Maar ik heb een goed idee. Laten we de zomer van 2007 benutten om ons nog eens flink te buiten te gaan aan al die fijne bandeloosheden die Balkenende IV aan banden gaat leggen.
Het was kicken, het was gaaf, maar, eerlijk is eerlijk, aan alles komt een eind.
Nog één zomer de beest uithangen. Denk aan alles waar Balkenende, Rouvoet en Bos een einde aan willen maken, en maak er deze vakantie nog eens goed werk van.
Om het af te leren.
Laat de betuttelaars dan maar komen.
We zijn d’r klaar voor.
Stervenskunst
Geplaatst op juli 12, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Lezen is fijn, muziek luisteren is fijn, eten is fijn, drinken is fijn, wandelen is fijn, fietsen is fijn, zeilen is fijn, reizen is fijn, dansen is fijn, zoenen is fijn, luieren is fijn, allemaal fijn, maar de allerbeste manier om van het leven te genieten is misschien toch wel het bijwonen van een begrafenis. Een uitvaart, beter gezegd, want of de overledene nu verast of gecomposteerd wordt, dat maakt mij niet zo veel uit. Voor er misverstanden ontstaan: zelf zou ik een voorkeur hebben voor dat laatste. Of wellicht een combinatie: wel cremeren, maar de urn bijzetten in een heus graf. Aan een traag ondergronds ontbindingsproces op zichzelf hecht ik niet, ik heb geen hooggespannen verwachtingen van een postume ontmoeting met wormen en andere bodembewoners, de milieulast van al die doden in de grond schijnt overigens ook aanzienlijk te zijn, en dat je het milieu schaadt om te kunnen leven is één ding, als we daar in de dood ook nog eens mee doorgaan is het einde natuurlijk zoek. Of beter nabij.
Het gaat me meer om het graf zelf.
Zo’n urn op de schoorsteen, of in zo’n hokje ergens in een rouwcentrum, dat is het niet voor mij. In zo’n nis gestald worden lijkt mij net iets te veel op wat ze met gevaarlijk chemisch afval doen. Van die genummerde blokken, opgestapeld in rijen. De dode als iets waar we nog geen oplossing voor hebben.
En op de schoorsteen staan lijkt me ook niet prettig. Alsof je een oogje in het zeil wilt houden. Je nabestaanden er voortdurend aan wilt herinneren dat jij er niet alleen ooit was, maar eigenlijk ook nog bent. En niet al het huisbezoek je onverdeelde goedkeuring kan wegdragen. Ik zou in zo’n kamer toch minder gauw een plaat opzetten waarvan ik wist dat de urnbewoner hem verafschuwde. Of in m’n neus peuteren.
Dat is het mooie van een graf: je doet nog steeds een beetje mee, maar in ruimere zin, in een groter verband. In de wereld blijft een paar kubieke meter ruimte die van jou is. Je behoudt je personal space maar je loopt niemand voor de voeten. Als je geluk hebt komt er af en toe iemand op je zitten.
Maar het gaat dus eigenlijk om de uitvaart. Toen ik er laatst een had bezocht, een bijzonder droevige, van iemand die heel plotseling en veel te jong was overleden, en de volgende ochtend moe en katterig maar op een of andere manier ook verkwikt wakker werd en mij afvroeg hoe dat kwam, kon ik eigenlijk maar één ding bedenken. Op begrafenissen zie je de mens op zijn best. Neem alleen de kleding. Men kleedt zich netjes aan, maar ook sober, precies de combinatie waarin de meeste mensen het best tot hun recht komen. Die verschillen in status en welstand camoufleert, en het contact vergemakkelijkt. Ook qua gedrag zet de uitvaartbezoeker zijn beste been voor. Men is voorkomend, verdraagzaam en saamhorig. Trivia worden opzij gezet, ijdelheden onderdrukt, humbug en hypocrisie blijft achterwege en er wordt gesproken vanuit het hart. En of een dichter nu een gelegenheidmeesterwerk voordraagt of een tienjarige speelt onvast op een te grote saxofoon, ze voegen ieder evenveel toe aan het geheel.
Natuurlijk zijn er begrafenissen en crematies waarbij dit ideaal niet bereikt wordt, iedereen heeft ze meegemaakt, en toch is dat maar zelden. Vrijwel altijd zijn er wel één of twee betrokkenen die hun plaats niet kennen, te veel aandacht opeisen, de gelegenheid misbruiken voor oneigenlijke doeleinden, maar op een goede uitvaart is daar begrip voor, want het is een beproeving, een collectieve, ongevraagde beproeving, waar nu eenmaal niet iedereen tegen opgewassen is. Vroeger ergerde ik me wel eens aan de modieuze muziek (weer dat Slavenkoor) of aan het moderne gebruik om je niet tot de bezoekers te richten, maar tot de overledene zelf, zodat je een inkijkje krijgt in een persoonlijke relatie waar je niet zo’n behoefte aan hebt, maar ik ben ermee opgehouden. Wie ben ik, met mijn smaak? Een uitvaart is geen voorstelling, een uitvaart is als een feest: een viering, een ritueel, waarvan in wezen alleen de functie telt, niet de vorm. Een manifestatie van dat merkwaardige vermogen waarover de mens als enige diersoort beschikt: om iets te maken uit pijn.
Ook na afloop van een uitvaart kun je de mens op z’n voordeligst in actie zien. Zelden worden de regels der etiquette zorgvuldiger in praktijk gebracht dan op dat moment. Dat klinkt waarschijnlijk een beetje tuttig, maar zo voelt het niet. Iedereen doet simpelweg zijn best om het de ander naar de zin te maken, we hebben het al moeilijk genoeg. En wat je op andere momenten ook van ons mag denken, als we toegeven aan de banale kleinheid van het leven, als het erop aankomt, als De Essentie bij ons aanklopt, dan verschrompelen de onbenulligheden en staan wij daar. Rug recht, borst vooruit, en kom maar op.
Begrafenissen. Als je er geen dode voor nodig had, deed ik het vaker.