Tandenpoetsen als de kraan loopt
Geplaatst op juli 11, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | 1 Reactie
Gerdi Verbeet, voorzitster van de Tweede Kamer, beschouwt zichzelf als iemand die rekening houdt met het milieu. Dat zei ze laatst, toen het parlement over voorstellen debatteerde om het energiegebruik in eigen huis te beperken. ‘Ik doe al genoeg hoor,’ verweerde zij zich tegen de suggestie om haar dienstauto op te geven, ‘ik eh…’ Even was het stil. Toen stak ze haar rechterhand naar voren en wiebelde een beetje met duim, wijs- en middelvinger. ‘… ik draai bijvoorbeeld altijd de kraan dicht bij het tandenpoetsen.’
Het is fascinerend hoe vaak dit voorbeeld ter sprake komt in discussies over het milieu. Water is energie en energie is water, mede dankzij ZKH2O Willem Alexander is dat besef de laatste jaren bij ons ingedaald, dus dat dichtdraaien begrijp ik, het is dat open draaien dat mij intrigeert.
Een kleine steekproef leert dat de Gerdi Verbeets weliswaar in opmars zijn, maar nog lang niet in de meerderheid. Over de hele van waterleiding voorziene wereld zijn er dus tientallen, misschien wel honderden miljoenen mensen die hun tanden poetsen terwijl de kraan loopt. De vraag is: waarom? Zijn er ook mensen die tijdens het eten het fornuis aan laten staan? Of de stofzuiger tijdens de grote schoonmaak? Willen we dat anderen ons niet horen poetsen? Is het een vorm van magisch denken; dat je tanden sneller schoon worden als ergens vlakbij een straaltje water loopt? Of een soort kleine troost voor het ongemak, zoals gepijnigde wielrenners die met halflege drinkflacons smijten?
Uit eigen waarneming weet ik dat er mensen zijn die zonder kunnen. Die tijdens het poetsen zelfs gewoon door het huis lopen, alsof het een soort telefoneren is. Uit hun dichte mond steekt slechts de steel van de tandenborstel, het hele poetsgebeuren is hermetisch van de buitenwereld afgesloten. Zij hebben niet eens een sanitaire ambiance nodig, laat staan water. Ik heb dit ooit geprobeerd. Halverwege mijn poetswandeling verslikte ik me en herdecoreerde ongewild de vestibule.
Sinds gisteren begrijp ik dat dit niet zo vreemd is.
In Trouw stond een stuk over de cultuurpsychologen Theo Verheggen en Paul Voestermans, die een boek hebben geschreven over de lichamelijke aspecten van cultuur. Die imam die Rita Verdonk geen hand wilde geven bijvoorbeeld, schrijven zij, die kón dat waarschijnlijk gewoon niet. Dat taboe zit zó diep dat het lichamelijk verankerd is geraakt. Van een godsdienstige opvatting is het een lichamelijke handicap geworden, zeg maar. Wij Nederlanders hebben zoiets bijvoorbeeld met het eten van hond, schrijven de psychologen. Een Chinese gastheer kan het nog zo aanprijzen als exquise delicatesse, we krijgen het gewoon niet door onze keel.
Met die kraan en het tandenpoetsen zit het ongeveer net zo, denk ik.
Tandenpoetsen met de kraan open is ‘lichamelijke cultuur’. De enige manier om zo’n patroon te doorbreken is een ‘nieuwe gedraging in te lijven’, stellen de auteurs, een moeizaam proces dat met het klimmen der jaren bovendien nog eens moeizamer wordt.
Ik kan dit bevestigen. Na veel oefening ben ik sinds kort in staat om als ik met mijn vrije hand de kraan dichtdoe, mijn poetshand in beweging te houden. Ik probeer die periode nu langzaam op te rekken, maar het valt waarachtig niet mee. Ik hoef het maar íets te vroeg te proberen en er blokkeert iets in mijn hoofd, en vervolgens dus in mijn lichaam.
Natuurlijk ligt dit voor iedereen verschillend, maar ik het zo’n vermoeden dat ik minder moeite zou hebben met het eten van een stukje hond.
Apres-LTS
Geplaatst op juli 5, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Vrienden van ons kochten een oude pastorie. Een grote renovatie volgde en toen was de tuin aan de beurt. Had het vinden van een geschikte aannemer al de nodige moeite gekost, een hovenier zonder ellenlange wachtlijst leek al helemaal onvindbaar. Via-via kwamen ze in contact met Stef. Stef was beschikbaar. Stef maakte een plan en stelde een contract op. Blij dat er schot in de zaak kwam zetten onze vrienden hun handtekening. Stef rukte wat struiken uit de tuin, gooide een paar kuub zand neer en verdween. Onze vrienden bleven om beurten thuis van hun werk om op hem te wachten – geen Stef. Op een ochtend kwam hij heel vroeg, posteerde een Oost Duitse jongen van negentien op de zandhoop en reed weer weg. De jongen ging zitten, stak een sigaret op en wachtte. Aan het eind van de dag zat hij er nog.
De eerste aflevering van het relaas heeft nog iets grappigs. Zo wordt het ook verteld: als Komische Verbouwingsanekdote Zoveel. Een paar weken later is de toon al wat grimmiger. De overburen, waar Stef ook gewerkt heeft, wachten nu al maanden op een dure, vooruitbetaalde partij stenen. Stef neemt de telefoon niet meer op. En op zijn ‘adres’ kennen ze Stef helemaal niet.
Als je een paar weken later nog eens naar de zaak informeert, volgt op de licht lacherige vraag een antwoord van geheel andere toon, en de gezichten verstrakken. Stef blijkt bekend bij de politie, waar zich intussen ook andere gedupeerden gemeld hebben. Het gesprek gaat niet meer over borders, tegels en bielzen, maar over oplichting, aangiften en advocaten. De klucht is een krimi geworden.
Er kwam bij ons eens een meubelmaker een kast bouwen, Anton heette hij. Anton had Michael bij zich, een jongen van zeventien, achttien. We zaten bij elkaar tijdens de schaft en het viel me op dat Anton, begin-zestiger, zorgzaam en vaderlijk omging met Michael, een stuk minder ruw dan gewone bouwvakkers onder elkaar. Als Michael wat wilde zeggen kreeg hij het woord, als hij zich onhandig uitdrukte sprong Anton bij, er werd geïnformeerd of hij genoeg gegeten en gedronken had, enzovoorts. Later tijdens een andere schaft kwamen we te spreken over de aanwas van jong talent op zijn vakgebied. Van opleidingen in de regio kreeg Anton stagiaires aangeleverd, maar de meeste stuurde hij na twee weken weer weg. Onvoldoende technische vaardigheden, onvoldoende leergierig, veel te grote mond. ‘Maar deze, ‘ zei hij, toen Michael even weg was, ‘die heeft het écht in de vingers. Gouden jongen. Nu maar hopen dat hij volhoudt.’ Ineens begreep ik zijn voorkomende toon. Anton knikte. ‘Ik moet zuinig op hem zijn.’
Hoe zo’n jongen, met talent en toekomst in een mooi vak, vervolgens alsnog kan afhaken werd me later eens uitgelegd door Luuk, een jonge boomverzorger die onze zieke esdoorn kwam rooien. Het was een spectaculaire operatie waarbij Luuk zichzelf als een soort alpinist, in een harnas, laarzen voorzien van stijgijzers, aan een lijn naar de top hees, om daar met een motorzaag de eerste delen te lijf te gaan. Hij was vroeg in de twintig, eigen baas, en had meer werk dan hij aankon. Een mooi leven, zei ik. Jazeker, zei Luuk, maar ja, een kantoorbaantje had toch ook z’n voordelen. Na enige aandrang kwam het eruit: als hij op zaterdagavond in het dorp naar het café ging, dan stonden daar zijn leeftijdgenoten, die ergens in een callcenter achter een monitor zaten, of witgoed verkochten bij de BCC, met ongeveer net zo veel geld in hun zak (nou goed, íets minder wellicht), maar met schone nagels.
Schone nagels, zei ik, who cares?
Luuk lachte. ‘De meisjes wel hoor.’
Aan de realiteit, besloten in die ene zin, is een lang proces van onderwijsvernieuwling vooraf gegaan, dat afgelopen week dan misschien eindelijk gestuit werd toen minister Plasterk van onderwijs de rehabilitatie van de ambachtsschool aankondigde. Nu moet dat lange, destructieve proces in omgekeerde volgorde worden afgelegd.
Die nieuwe schoolsoort gaat overigens niet gewoon ambachtsschool heten, nee, het worden ‘vmbo-vakcolleges’. Want die Haagse wet zal wel altijd van kracht blijven: ook al draaien we de klok qua beleid gewoon terug, qua taal kent de politiek maar één rijrichting en dat is: vooruit. Want stel dat we dit nu weer gewoon de ambachtsschool noemden, hoe zullen we in de toekomst dan ooit nog weten dat wij dit danken aan ene minister Plasterk? Dus we gaan terug naar de toekomst, maar onder een nieuwe naam. Nu nog even een jaar of twintig, dertig geduld. Tot die tijd: hoedt U voor den Stef.
Grunten en screamen
Geplaatst op juli 4, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | 5 Reacties
Het was stil in de wachtkamer van de KNO-arts. De enige andere wachtende was een jongen van een jaar of achttien. Hij had zwart haar tot ver over z’n schouders, een t-shirt van de metalband Gorefest, gehavende skinny jeans met veel metalen toevoegingen en witte Allstars. Hij zat voorovergebogen, met z’n gevouwen handen tussen z’n knieën geklemd.
‘Ook oorontsteking?’ zei ik, om het ijs te breken. De jongen keek op, schudde van nee. ‘Neus?’ Opnieuw schudde hij het hoofd.
‘Juist. De keel dus.’
Hij knikte.
‘Keelontsteking?’
De jongen bracht z’n hand naar z’n keel en opende zijn mond. Het klonk alsof iemand in de verte een brommer probeerde te starten.
‘Gruntblessure,’ wist hij uit te brengen na een paar keer slikken. Eigenlijk kon hij aleen nog fluisteren. Hij heette Arno. Afgelopen weekend had hij meegedaan aan het NK Grunten in Den Haag. Grunten is dat dierlijke brulgeluid dat je in heavymetalmuziek hoort. Er wordt niet echt gezongen, het is meer alsof iemand zijn maaginhoud langs zijn stembanden perst. Of alsof een heel boos aardmannetje tot ons spreekt, via een rioolbuis. Je hebt ook nog screamen, dat snijdende krijsen dat ook bij heavy metal hoort. Over de hele wereld leggen metalfans zich toe op grunten en screamen. Met alle medische problemen van dien. KNO-artsen spreken van een epidemie.
Zelf had Arno last van tijdelijke blindheid bij het screamen, een bekend bijverschijnsel, en overmatige slijmvorming bij het grunten, ook geen onbekend probleem. Veel beginnende grunters drinken Chocomel, maar een oudere, meer ervaren grunter had hem ervoor gewaarschuwd. ‘Want hoe meer keelslijm, hoe meer je gaat schrapen, en dan wordt je schor.’ Jus d’orange was beter, had hij gezegd, of tomatensap. En rust, veel rust. ‘Het klinkt misschien vreemd,’ fluisterde Arno, ‘maar het is toch topsport. Een van de bekendste grunters, George Corpsegrinder Fisher van Monstrosity, volgt masterclasses bij de Metropolitan Opera in New York. Ze hebben hem gevraagd voor de opera Frankenstein. Voor de rol van het monster.’
Ook Nederland kent sinds vorig jaar dus een Nationaal Kampioenschap Grunten, dat afgelopen weekend weer werd gehouden in Club Bazart in Den Haag. Arno had voor het eerst meegedaan, en was geëindigd als vierde. De winnaar van vorig jaar, Gijs Hermans, won opnieuw. ‘Die is zó goed. Die klinkt alsof je een wc vol bloed en ingewanden doortrekt. Je begint gewoon te shaken als je hem hoort. Zó cool.’ Bij het onderdeel screamen had Gijs Hermans voor een kleine overstroming gezorgd, toen de drankflessen achter de bar uit elkaar spatten. ‘Die gast is ónverslaanbaar. Onverstaanbaar trouwens ook. Die heeft zoveel getraind, die kan niet meer normaal praten. Alleen nog maar grunten. Ja of screamen. Wat soms wel eens lastig is. Als je in de tram om een enkeltje Centraal vraagt of zo, en ze schrikken zich lam. Zo ver hoop ik ook ooit te komen.’
‘Dat lijkt me vrij onhandig eigenlijk,’ zei ik voorzichtig, maar dat nam Arno graag voor lief. ‘Je moet iets over hebben voor je passie, weetje?’
Hij werd binnengeroepen door de KNO-arts. Hij maakte het high-five gebaar. De medicus beantwoorde het, ietwat onhandig.
‘Wat hoor ik? Vierde plaats? En nu weer je stem kwijt natuurlijk. Goed, laten we maar eens kijken.’ De deur naar de spreekkamer ging dicht. Ik sloop erheen en drukte mijn oor er tegenaan.
Zeg ‘ns Aa,’ zei de KNO-arts. Er klonk een huiveringwekkend raspend geluid.
Tasty Tom en andere smaaktomaten
Geplaatst op juni 27, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Dat wereldwijd in tal van talen dezelfde uitdrukkingen voorkomen blijft wonderbaarlijk, al heeft de taalkunde er wel een aantal verklaringen voor. Soms is de oerbron één en dezelfde, soms is sprake van migratie, en soms is het domweg een kwestie van hetzelfde idee in meerdere hoofden. Van dat laatste kreeg ik naar aanleiding van mijn stukje van vorige week, over tomaten, een aardig voorbeeld toegestuurd. Ik typeerde de typische productietomaat van twintig jaar geleden als de ‘Westland stuiterbal.’ In Amerika heeft de tomaat mét smaak ook een comeback gemaakt, vooral door toedoen van ene Gary Ipsen, die met succes oude rassen herintroduceerde. Ipsen, als the Tomato Man inmiddels een Bekende Amerikaan, noemt de smakeloze supermarkttomaat RRBT’s, red rubber ball tomatoes.
Dat komt aardig in de buurt van de stuiterbal.
De Duitsers noemden de ‘oude’ Hollandse tomaat trouwens de Wasserbombe. Ik weet dit allemaal dankzij de reactie waar ik aan refereerde, een mailtje van Pieternel Bouwman-van Velden, free-lance tuinbouwjournalist, gespecialiseerd in ‘vruchtgroenten onder glas’, en dan met name de tomaat. Ook de betere tomaat (de ‘smaaktomaat’ in jargon) lijkt alweer af te glijden richting RRBT-Stuiterbal-Wasserbombe, een tendens die je vaker ziet, zoals bij de ooit ambachtelijk-exclusieve en nu bij elk tankstation verkrijgbare Oud Kampen sigaren.
Pieternel onderschreef mijn betoog, dat wel, maar volgens haar heb ik ‘geen kaas gegeten van tomaten.’ Dit begreep ik niet, dus ik belde haar op. Zij stuurde mij een diepgravende reportage over de Hollandse productietomaat in wezen en tijd, met het accent op de gebeurtenissen sinds ‘de Wasserbombe-crisis van 1996’. Op een gegeven moment was de Nederlandse productietomaat zo gedegenereerd, beschrijft ze, dat ze uitsluitend nog groen op transport gingen, om onderweg ‘rijp’ te worden, maar zo’n tomaat rijpt in feite niet, hij wordt rood, maar kan nooit meer de smaak ontwikkelen van een vrucht aan de plant rijpt. Om kneuzingen en bederf tegen te gaan werd de schil dikker en dikker gekweekt, ook niet lekker, zeker als je ze kookt.
In 1996 had de Duitse consument ineens geen zin meer in de rode rubberbal uit het Westland, de prijzen kelderden en de Nederlandse tomatenproductie werd gedecimeerd. Maar Nederlanders zijn de beste platenveredelaars ter wereld (waar ter wereld ook planten veredeld worden, er zitten altijd Nederlanders achter), dus ogenblikkelijk werden de genetische bakens verzet en nieuwe, smakelijker soorten ontwikkeld, zoals de trostomaat, de roma, de zebra-tomaat, diverse soorten kerstomaten en, binnenkort in uw supermarkt, de lycopeen-tomaat, met extra veel van de stof die tomaten zo gezond maakt.
Die nieuwe variëteiten smaken wel degelijk beter dan de oude industrietomaat, stelt Pieternel, en voorzover zij weet zijn ze ook nog niet aan het afglijden. Haar eigen favoriet is de Tasty Tom (die wij Pricy Tom noemen), maar ook de ‘Red Pearl’ kan ze aanbevelen.
Maar hoe zit het dan met die roma, die ons ineens niet meer smaakt? Niet elke zuid-europese tomaat is een smaaktomaat, legt Pieternel uit, ook daar heb je smakeloze, op productie- en transportgemak gekweekte varianten. De Middellandse Zee Stuiterbal, zeg maar, de Mediterraner Wasserbombe, als het ware, de red rubber rugbyball tomato. Dat de roma van Albert Heijn ons niet meer smaakt kan dus gewoon zijn omdat ze op een minder lekkere soort zijn overgestapt.
I.M. Bart Tromp
Geplaatst op juni 26, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | 1 Reactie
Bart Tromp was zijn leven lang een fervent zeiler, maar maakte nooit een grote reis. Ik zeil nu een jaar of vijf en toen ik hem afgelopen najaar mailde dat ik de Atlantische Oceaan ging oversteken, schreef hij terug: ‘Ben jaloers. Al weet ik nooit of ik zeeziek zou worden en dan niet meer uit kan stappen.’
Die zin intrigeerde me. Een ervaren zeiler, die in uitstappen de remedie tegen zeeziekte ziet. Terwijl zeeziekte, zoveel heb ik in die korte tijd wel geleerd, daar moet je doorhéén. Van boord gaan leidt wel tot afname van de verschijnselen, maar ja, dan sta je aan land, terwijl je het water op wilde, daar ging het om. Lange tochten zijn juist de manier om over zeeziekte heen te komen. Als je lichaam op een gegeven moment ontdekt dat al dat verzet maar tot uitputting leidt, begint de aanpassing vanzelf. Misschien hou ik daarom zo van lange tochten, juist omdat er dan geen weg terug is. Dat Bart Tromp daar zo anders tegenaan keek verraste me, want dat sentiment – de angst om zeeziek te worden en niet meer uit te kunnen stappen – is wat míj ervan zou weerhouden lid te worden van een politieke partij. Dat mensen dat wel doen en vervolgens ook nog heel lang volhouden, zoals Tromp, daar ík weer jaloers op worden.
Bij een politieke partij kun je in principe elk moment uitstappen, maar in de praktijk is het waarschijnlijk eerder zoiets als overboord springen. En tja, dan sta je aan land, terwijl je eigenlijk naar zee wilde. Want (als ik me nog één keer aan de allegorie mag vergrijpen): politiek is schipperen. Wie Tromp kende wist dat iemand als Wouter Bos in zijn ogen zo ongeveer de belichaming moest zijn van wat er de laatste jaren fout is gegaan met de PvdA, maar als leider viel hij hem niet af, publiekelijk noch privé.
Felix Rottenberg daarentegen, kon ze van Tromp getrokken krijgen. Met de tragische arrogantie van iemand die mode aanziet voor geschiedenis was Rottenberg begin jaren negentig bezig de PvdA te ‘vernieuwen’. Zo kende hij bijvoorbeeld een geweldige vernieuwende kracht toe aan de fax. Elk weekend kwamen de laatste ditjes en datjes uit clubhuis Rottenberg knorrend uit de machine gerold. Als je te lang wachtte met lezen was de thermoprint vervaagd en kon het niet meer, een benadering waar menig abonnee op den duur voor koos. Vlugschrift, lectuur voor de zuurstof in uw werkkamer. Verder moesten gewone partijleden in de regio hun mond houden en moest er meer geluisterd worden naar de interessante kunstenaars en intellectuelen in Rottenbergs eigen kennissenkring. Wie de visionaire gedachten die daarbij loskwamen vervolgens zou moeten uitvoeren werd nooit helemaal duidelijk. Kunstenaars en intellectuelen zijn daar zoals bekend nooit zo voor te porren, maar partijbobo’s evenmin, want die nemen al dat ellendige corvee juist voor lief om misschien ooit een van hun éigen ideeën te realiseren, niet een oprisping van Adriaan van Dis. Om te denken dat je rank and file van een partij kunt gebruiken voor de uitvoering van de ideeën van een select gezelschapje niet-leden, is een ernstig misverstand. Hooguit de meest ambitieuze beginnertjes krijg je zo gek, en dat was dan ook het type waar Rottenberg zich mee omringde. De Rottenberg-Jugend, zoals Bart Tromp ze noemde.
Ik belde of mailde hem wel eens, om me te laven aan zijn enorme kennis. Vooral zijn analyse van het streven naar ‘bestuurlijke vernieuwing’ was genadeloos. De hernieuwde roep om een ander kiesstelsel en een gekozen burgemeester (‘een potentaat die voor vier jaar gekozen wordt, geen verantwoording schuldig is aan een gemeenteraad, zelf zijn wethouders aanstelt en ontslaat, zodat deze niets anders zijn dan persoonlijke assistenten’) was de verkeerde conclusie uit de Fortuyn-revolte, meende Tromp, en slechts een vlucht van de oude politiek om het niet over de inhoud te hoeven hebben. Wouter Bos liet zich wat dat betreft lelijk in de kaarten kijken, in zijn reactie op het bericht in 2004 dat klokkenluider Paul van Buitenen twee zetels in het Europarlement had veroverd. ”Voor de tweede maal is een buitenstaander ons politieke bestel binnengedrongen,” zei Bos. ‘Hoog tijd om na te denken over een verandering van ons kiesstelsel.’
‘Dat is de verborgen agenda van de `politieke vernieuwing’, schreef Tromp. ‘Niet versterking, maar verzwakking van de democratie.’
Bart Tromp had vrijwel altijd gelijk, maar vaak te vroeg.
‘En te vroeg gelijk hebben,’ zei hij, ‘dat vergeven ze je nooit.’
Ik had hem eens uitgenodigd voor een radiodiscussie, maar hij belde dat het waarschijnlijk niet door zou gaan. De producer wilde niet akkoord gaan met zijn honorarium, dat hoger was dan het ‘standaardtarief’. ‘Tja, als u een standaardtarief heeft,’ had hij gezegd, ‘moet u ook een standaardman vragen.’
Vaarwel, Bart. It was a privilege.
O, en als je zeeziek wordt: ogen dicht, maar blijf aan dek.
Upgraducation
Geplaatst op juni 20, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Met zijn Napoleoneske ambities heeft Kees Van der Hoeven heeft het imago van Albert Heijn destijds een deuk toegebracht, maar al met al neemt de grootgrutter in onze nationale psyche toch een behoorlijk warm plekje in. Dit mede doordat Albert Heijn niet alleen te boek staat als kruidenier, maar ook als pedagoog, als opvoeder. Albert Heijn leerde Nederland sherry drinken, Albert Heijn hielp Nederland aan de wasmachine, Albert Heijn bracht ons de kiwi, de kumquat en de paksoi, Albert Heijn maakte van ons gastronomische wereldburgers. Het zal wel waar zijn. Dat van die sherry heb ik als kind van dichtbij zien gebeuren. De advertenties, de flessen, de opwinding en, uiteindelijk, de vanzelfsprekendheid.
Laatst stonden mijn vrouw en ik te koken. Tussen ons in stond zo’n plastic bak Roma-tomaten. De smakeloze stuiterbal die het Westland als kastomaat aan de man brengt beviel ons al jaren niet, dus toen Albert Heijn luxe soorten in het assortiment opnam die tot dan alleen bij de specialist te koop waren, eerst de Italiaanse pomodori, ook wel roma, later de trostomaat, kochten wij voortaan die, al zijn ze flink duurder.
Ik sneed zo’n roma in vieren, gaf mijn vrouw een kwart en stak er zelf ook een in m’n mond. Al kauwend keken we elkaar aan. Die roma’s zijn eigenlijk niet lekker meer, constateerden we gelijktijdig. De roma-tomaat van nu smaakt ongeveer zoals de Westland-stuiterbal van toen! Kortom: tomaat-kwalitatief zijn we weer terug bij af, zij het voor bijna twee keer de prijs.
Of neem brood. Vergelijk het goedkoopste Albert Heijn-brood met het duurste. Het prijsverschil is enorm, het kwaliteitsverschil miniem. Want Albert Heijn brengt ons natuurlijk geen Franse baguette, Albert Heijn brengt ons Hollands fabrieksbrood in stokvorm, voor de prijs van een baguette. En we kopen dan misschien niet meteen de meest luxe variant, maar dan toch die daaronder. Het is de psychologie van de wijnkaart: niemand wil de goedkoopste fles nemen, de duurste is wel erg duur, dus het wordt die ene in het midden.
Zo werkt het. Een kleine bovenlaag van de klanten wil een betere tomaat. Die introduceer je, en in je advertenties en je veelgelezen huisorgaan begin je een campagne om de gewone tomatenklant te verleiden hem ook eens te proberen. Voor de Westland-chauvinisten en de tomaat-xenofoben introduceer je ook nog een inheemse luxesoort, de ‘trostomaat’ . De gewone tomaat, ooit een luxe op zich, is nu de poor man’s tomato geworden. Intussen begint stilaan de verwording van het luxe-product. De vraag wordt groter en groter, de productie moet sneller, en iets meer winst per unit kan ook geen kwaad, dus… beetje meer kunstmest, beetje meer anabole steroïden, beetje meer insecticide, enzovoorts. De uiterlijke kenmerken blijven, die plastic bak, die pruimvorm, die wat valere kleur, maar de smaak, waar het eigenlijk om ging, sijpelt langzaam weg.
Het zou me niets verbazen als Albert Heijn binnenkort een nieuwe luxe toptomaat introduceert. Duurder dan de tros- en de roma natuurlijk, en ‘nóg lekkerder’. De Westland-stuiterbal gaat er dan misschien wel helemaal uit. Dan is de ‘opvoeding’ geslaagd: heel Nederland aan de culi-tomaat. Dat is nog eens marketing: de consument omhoog laten lopen over een roltrap die naar beneden gaat.
Misschien dat Albert Heijn de Nederlandse consument best een beetje opvoedt, maar wat Albert Heijn vooral erg goed kan is de consument opwaarderen.
Centraal Bureau Rijvaardigheid
Geplaatst op juni 13, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Een paar weken geleden stond in HP-De Tijd een geweldig artikel van de Amerikaanse socioloog Donald Light, die in Nederland gedetacheerd is en daarom hier zijn rijbewijs wilde halen. Zijn observaties zijn verbijsterend. Toen ik lang geleden mijn rijbewijs haalde was het al erg, toen mijn moeder het nog veel langer geleden haalde óók al, maar het is allemaal nóg bizarder geworden. Ik kan mij in elk geval niet herinneren dat mijn theorie-examen destijds totale onzin bevatte. Het was schools, ja, saai, ja, maar to the point. ‘Deze fietser wil hier rechtsaf slaan. Mag dat?’
Toen een organisatie laatst klaagde dat het CBR theorie-examen voor veel kandidaten onbegrijpelijk is, dacht ik dus ook: tja, dat krijg je met zulk slecht onderwijs, laten we hopen dat het CBR de roep om dumbing down weerstaat. Maar deze hooggeleerde Amerikaanse socioloog kan er ook geen touw aan vastknopen! Er wordt voortdurend gehamerd op ‘vlotheid’ en ‘besluitvaardig rijden’, maar wie gaat inhalen moet niet ‘snelheid en afstand van tegemoetkomende verkeer juist inschatten’, maar ‘erop bedacht zijn’ dat hij die grootheden ‘niet juist kunt inschatten.’ Misschien raken we hier wel aan de kern van de Nederlandse volksaard,’ schrijft Light (helaas zonder nadere toelichting) ‘maar het verklaart ook waarom het slagingspercentage voor het rijexamen zo laag is.’
De vraag: ‘toon je verkeersinzicht als je niet drinkt?’ is al vrij absurd, maar het correcte antwoord – ‘Nee, drinken mag, zolang je maar ziet hoe verkeerssituaties zich ontwikkelen’ – is pas echt, ik zou haast zeggen bezopen. Op een andere vraag over drank in het verkeer luidt het correcte antwoord dat het ‘alleen tot gevaarlijke situaties leidt als u er niets bij eet of gegeten heeft.’ Hier is onderwijs stilletjes overgegaan in verwarring zaaien. Vermoedelijk met de bedoeling om het aantal herexamens op peil te houden.
Maar hoe lang wéten wij dit nu al, dat het CBR een klassiek bureaucratisch monstrum is? Als kind hoorde ik daar al gruwelverhalen over! Al zolang ik mij kan herinneren probeert de politiek de bureaucratie in te tomen, en waarschijnlijk voor die tijd ook al. Het lukt gewoon niet. Kijk naar het CBR. Iedereen wil het anders, maar het lukt niet. Of is het probleem dat wij politici op dit punt als ‘wij’ zien, terwijl ze in werkelijkheid ‘zij’ zijn?
Misschien zou de politiek gewoon moeten ophouden met het doen van die beloften, want als het altijd weer mislukt, gaat de kiezer volgens het Pavlov-principe ook een mislukking verwáchten. Of is dat heimelijk de opzet?
Maar wil je als politicus de bureaucratie écht aanpakken? Dan zou mijn advies zijn: kondig het juist níet aan. Want dat is waar de bureaucraten op wachten: zo’n aankondiging. En dan begint de stille sabotage. Nee, neem het besluit, maar in het diepste, diepste geheim. Zeg bij wijze van spreken dat Nederland elke ambtenaar keihard nodig heeft, sterker, dat je Rijksdienst juist fors wilt gaan uitbreiden. Stel ze gerust, win het vertrouwen, en dan, onverwacht, sla je je slag.
Misschien dat je zo iets bereikt. Het klinkt onorthodox, dat begrijp ik, maar na zoveel gestrande pogingen om iets aan de bureaucratie te doen wordt het misschien wel tijd om een beetje buiten de box te gaan denken. Ja, of we houden erover op, dat kan ook.
Met je tijd meegaan
Geplaatst op juni 6, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
‘Je wilt met je tijd meegaan,’ schreef ik vorige week in verband met de Grote Smaakverstrengeling (niets mag meer naar zichzelf smaken) en tegelijk vroeg ik me tussen haakjes af waarom dat eigenlijk een deugd is.
‘Hij (m/v) is niet met z’n tijd meegegaan,’ – dat wordt nooit als een compliment bedoeld. In tegendeel, mensen kijken even stil naar de grond als dat gezegd wordt, iemand zucht, tja, niet met z’n tijd meegegaan, tragisch. Je ziet hem of haar als het ware staan, ergens in de verte, in de schemering van het verleden, de arm gestrekt in een hulpeloze poging nog aan te klampen bij het nu. Tja, dat had je eerder moeten bedenken, had je maar met je tijd mee moeten gaan, nu is het laat.
Toch blijft het lastig, de etiquette van met je tijd meegaan. Het moet, maar soms juist weer niet.
‘Juist. Dus daarom heeft u zich toen aangesloten bij de SS.’
‘Ja. Ik denk, je moet toch een beetje met je tijd meegaan.’
Je tijd ver vooruit zijn is ook een deugd.
‘Mondriaan, o ja, die was zijn tijd echt vér vooruit.’
Progressieve politici zeggen nu dingen over immigratie en integratie waar Hans Janmaat twintig jaar geleden voor achter de tralies ging, toch heb ik niet het idee dat we ooit op die waarderende manier over Janmaat zullen zeggen dat hij zijn tijd echt vér vooruit was.
Nee, de andere politici zijn ‘met hun tijd meegegaan.’ Zij hebben hun opvattingen niet zelf bijgesteld, de tijd heeft ze bijgesteld. Als een klok die vanzelf van winter- op zomertijd overgaat. Als een vorm van evolutie, een onvermijdelijke aanpassing aan de omstandigheden. Als een vis die poten vormt en aan land kruipt.
Dat is het eigenaardige aan ‘met je tijd meegaan.’ Het is de manier om jong te blijven, zo is de gangbare opvatting. Toch is dit vreemd, want als je níet met je tijd meegaat, als je de tijd stilzet, dan blijf jij zoals je bent, terwijl de tijd verder gaat. Oftewel: je blijft jong. Als je het zo bekijkt is met je tijd meegaan dus juist de manier om oud te worden. Je ziet het ook in die make-over shows, waarbij ze vrouwen aanhouden en van straat halen omdat ze niet met hun tijd zijn meegegaan. Eerst is zo’n vrouw een overjarig meisje, en even later een trendy moeke.
Blijkbaar is de tijd niet zoiets als een trein waar je in kunt stappen of niet. Geen spoornet met aankomst- en vertrektijden, eerder een verzameling genestelde sferen, die zacht bewegen ten opzichte van elkaar.
Met je tijd meegaan, je telkens weer aanpassen aan de nieuwe tijd terwijl je zelf steeds ouder wordt, dat is zoiets als van een bok met een lange sik verwachten dat hij meeravot met de lammetjes.
Dat is wat een vader voelt als hij een balletje trapt met zijn zoon. Hoe oud hij ál is, en tegelijk hoe jong hij nóg is. Dat de tijd misschien vooral een stemming is.
Hij kan proberen zijn zoon bij te houden, dan zal hij voor de toeschouwers misschien jong ogen, maar zich oud voelen. Hij kan ook aan de kant blijven staan, dan kan hij zich jong wanen, maar de wereld zal hem zien als oud. Het beste is waarschijnlijk van allebei een beetje. Wel meedoen, maar niet té.
Met je tijd meegaan is jong blijven door ouder te worden.
Nederdutch
Geplaatst op mei 13, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | 1 Reactie
Geachte Redactie,
Als geloofsvol lezer van uw prachtige maandelijks vraag ik uw aandacht voor het volgende. De manier waarop steeds meer mensen hun Nederlands contamineren met Engels is een bloedige schaamte! Ik verzeker u, mensen reprimanderen om hun taalgebruik ligt niet in mijn natuur, maar het begint uit de hand te raken, dus ik voel dat het mijn plicht is als burger om uit te spreken. Al dat Engels, het begint een pijn in de nek te worden.
In het eerste nummer van de nieuwe vrije krant DAG las ik juist een kolom van iemand die het heeft over gadgets die ‘kont schoppen.’ Heilige poep! denk ik dan, zijn er nog mensen die hun moedertaal commanderen? Ik bedoel, iemand die zoiets schrijft is toch buiten zijn geest? Maar bewaar, deze linguïstiek landverrader is niet alleen! Jonge mensen spreken heel de tijd zo, nutendaags. In de krant, de andere dag, stond een artikel over Gretta Duisenberg, de weduwe van onze verscheiden nationale bankpresident. Er werd een beschrijving van haar persoonlijkheid gegeven en daarin stond onder anderen: ‘Small talk is niet haar ding.’ Wat de hel is dát!? Iemand die zo’n frase aan het papier committeert is toch van zijn schommelstoel? Die is toch al z’n knikkers kwijt? Zeker kun je toch op z’n minst proberen de schijn van logica een béétje op te houden? Deze arme graspol had evengoed kunnen schrijven: ‘Kleinpraat is not her thing’! Ik bedoel: doe het dan helemáál in het Engels! Of beter steeds: gebruik gewoon Diets! Dat heb je toch niet voor de kat z’n snorharen geleerd? Maar nee hoor, neuk de taal, denken ze, neuk de regels, want regels zuigen. Als de boodschap maar aan de overkant komt.
Zoals jongsters tot elkaar spreken tegenwoordig! ‘Bij de weg,’ zeggen ze dan, ‘kroegkruipen is niet echt mijn kopje thee, maar ik geef het een schot. Zie je later krokodil!’ En dat is dan dus niet tong in wang bedoeld hoor, of één of andere vorm van binnenkant-humor, nee weg, het is hun normale, elke dag vernaculair!
‘Neem het gemakkelijk, ouwe’ zeggen ze dan, ‘dat is gewoon miks en metsj, kut en peest.’
Het spijt me, maar ik vind dat dus echt ridiculeus. Want wat is er te worden van onze propere taal?
‘Ontspan man,’ zeggen ze dan, ‘neem een koeltablet. Taal is een levend ding, weet je?’
Er is geen ontkennen dat, punt goed genomen, dat moet ik ze geven, maar ook levende organismen kunnen op een zeker punt natuurlijk in een monstrositeit verdraaien. Ook zag ik recentelijk een aankondiging van een boek genaamd ‘Brekend Nieuws’. Dat is toch de limiet? Als wij hier nu geen stop op stellen, gaat onze gekoesterde nationale taal aan het einde van de dag voor altijd door de afvoer. En dan kunnen we ook onze cultuur vaarwel zoenen.
Zo vandaar dat ik deze rode vlag hijs.
Red onze geboortetong!
Dat is alles voor nu, ik heb mijn stuk gezegd.
Oprecht,
Drs. Wierd Duk,
Nederlands-leraar te Bathmen (Ov.)
Over het vraagteken
Geplaatst op april 13, 2007 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
“Beste Jan”, mailt iemand van de administratie, “zou jij ons een kopie van je VAR willen sturen.”
Een collega: “Wil je vast even de 7de maart noteren.”
Vragende zinnen zonder vraagteken.
Is het vraagteken aan het verdwijnen? Voor dat soort dramatische veronderstellingen is het misschien nog een beetje vroeg, maar toch, er ís iets aan de hand. Een kwartiertje bladeren in m’n mailarchief levert talloze voorbeelden op.
Mailtje over op te zetten project: “Is het nog wel gewenst dat ik meedoe aan deze opzet.”
En: “Hoe kunnen we een vertaalslag maken.”
Of: “Kunnen we op de een of andere manier ook een barter-prijskaartje aan de toekomst knopen.”
Het kan best zo, daar niet van. De toon gaat niet omhoog aan het einde, maar de aard van de mededeling blijft duidelijk. Als er ‘wil je s.v.p. vast even’ had gestaan, had je aan het eind geen vraagteken verwacht. Dan zit de vraag al in dat s.v.p. Zou dat het zijn? S.v.p. heeft in de loop der jaren iets ambtelijks gekregen, iets autoritairs. S.v.p. staat op bordjes in de parkeergarage, in missives van de Belastingdienst, dat is geen verzoek meer, dat is een opdracht. Dus dat gebruiken mensen onder elkaar liever niet. Maar puur een verzoek, een vraag, met vraagteken, dat is dan weer het andere uiterste.
“Heb jij het telefoonnummer van Kees voor me.”
“Kun je me hierover terugbellen.”
In formele situaties worden taalgebruikes vaak onzeker worden over de gepastheid van bepaalde woorden. Dan heet ‘opwarmen’ in de gebruiksaanwijzing van een cv-thermostaat ineens ‘aanwarmen’, want opwarmen, dat klinkt naar kliekjes en kant-en-klaarsoep. Of men gaat aanhalingstekens om woorden plaatsen die daar helemaal niet om vragen.
“Onlangs is bij u de ‘meterstand’ opgenomen.”
De schrijver denkt dat meterstand informeel is; voor alle duidelijkheid wil hij dat woord toch graag gebruiken, maar dan moet hij zich wel even ‘verontschuldigen’. Voor het vraagteken zou iets dergelijks kunnen gelden. Je hoeft maar even naar een vraagteken te kijken en je ziet een raar, aanstellerig ding. Zo’n koket sliertje, parmantig zwevend boven die punt, kan dat eigenlijk wel, in een professionele omgeving(?) Past dat wel bij een mean and lean taalgebruik(?).
Op privé-platforms als MSN wordt het vraagteken normaal gebruikt, verzekert mijn dochter mij, vrij kwistig zelfs, zoals alle leestekens en andere grafische rekwisieten, emoticons bijvoorbeeld. Ook in het mondelinge taalgebruik lijkt het vraagteken eerder in dan uit de mode. U weet wel, van die jongelui? Die elke zin met een vraagteken afsluiten? Wat dus uit Californië schijnt te komen? Van rijkeluiskinderen in de Valley, die opgroeien in een soort ommuurde mini-compounds, voorzien van alle gemakken? Waardoor ze in een soort mentale privé-cocon leven? En geen idee hebben of de mededelingen die ze doen uitgaan wel begrepen worden? Zodat ze dus eigenlijk alles in de vragende vorm doen? Vandaar ook de hele tijd dat ‘halló?’, waarmee ze als het ware aankloppen, bij elkaars cocon?
Mensen zeggen ook steeds vaker: ‘Ik heb daar mijn vraagtekens bij.’ Zijn dat de vraagtekens die ze uitsparen in hun correspondentie(?)