Brian
Geplaatst op juli 20, 2005 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Ik kende de Beach Boys. Gelikte surfermuziek van square, leeghoofdige Californische jongetjes. Dacht ik.
Het was een jaar of tien geleden. We hadden een huis gehuurd in de Vaucluse. Ik had net een oude sportwagen gekocht en toerde de ganse dag met open kap door de omgeving. Er zat alleen een cassettespeler in die auto, ik had geen bandjes, dus ik behielp me met de radio. Mijn goede vriend H. zou een weekje komen logeren. In Orange haalde ik hem van het station. Toen ik weg wilde rijden hief hij zijn hand. ‘Moment.’ Uit zijn binnenzak kwam een wit cassettebandje tevoorschijn. Hij stopte het in de speler.
‘Oké, rijden maar.’
Het was alsof ik tot dan toe naar een film met de verkeerde soundtrack had zitten kijken. Een mooie film, daar niet van, maar met dit geluid erbij was hij ineens helemáál geweldig. Franse landwijn moet je vooral niet mee naar Nederland nemen, Havanna’s zijn op Cuba het lekkerst, en toch vormde de Franse radio lang niet zo’n goede begeleiding voor dit landschap als de muziek van de Beach Boys – want dat was wat er op dat bandje stond. Het zou de rest van de vakantie niet meer uit de speler komen.
Ik kende de Beach Boys. Dacht ik. Gelikte surfermuziek van square, leeghoofdige Californische jongetjes. Ik herinner me hoe mijn oudste broer, mijn rolmodel als popliefhebber, op grond van een marxistische tekstanalyse tot een afwijzend oordeel was gekomen. Met name de regel ‘two girls for every boy!’ werd als incorrect en klassevijandig aangemerkt.
Pas toen de Beach Boys midden jaren zeventig hun kinderlijk-cleane imago verruilden voor de ruig-rustieke look die op dat moment de toon aangaf (en in een boerderij in Baambrugge de lp Holland opnamen, waarvan de VPRO een track gebruikte als tune voor Het Gat van Nederland) konden ze in hippe ogen enige genade vinden, al zijn ze het oude surf-stigma nooit helemaal kwijtgeraakt. Toen ze later alsnog afgleden tot nostalgische beachparty-act voor middelbare babyboomers, was dat voor menigeen ongetwijfeld de bevestiging van een oud vooroordeel. Zie je wel.
Soms is de tijdgeest een betrouwbaar baken, maar soms ook een dwaallicht. Want zo kon het gebeuren dat een groot deel van mijn generatie nooit in aanraking kwam met waar het bij de Beach Boys in feite om gaat: het muzikale genie van Brian Wilson, een van de vijf bandleden.
Het sterkst spreekt dat genie uit de minder bekende ballads van de eerste surf-jaren, en uit de muziek die hij tussen 1965 en 1970 in z’n eentje componeerde, terwijl band over de wereld toerde.
Dat was ook ongeveer de selectie op dat cassettebandje van H.
Dat het niet meer uit de autospeler kwam, zoals ik schreef, is niet helemaal waar. Na verloop van tijd staken we het op zak als we uitstapten. Stel dat het gestolen werd!
Ik weet niet precies wat het betekent om een ‘fan’ te zijn, welke handelingen je daarvoor moet verrichten, maar met Brian Wilson voldoe ik denk ik wel aan de criteria. Eergisteren ben ik zelfs naar een concert van hem geweest.
BRIAN (2)
Zoals ik schreef, ik ben naar een concert van Brian Wilson geweest.
Om half twaalf waren we weer thuis.
Wilsons uithoudingsvermogen is beperkt, dus hij begint en stoomt in één keer door naar het einde. Tijdrekken met water drinken, een vers handdoekje pakken, gitaarstemmen, eindeloos backstage blijven terwijl het publiek We want more! roept is er allemaal niet bij. Brian heeft er gewoon de puf niet meer voor.
Vijfendertig jaar psychische ongesteldheid eisten hun tol. Zo noem ik het maar, want het is onduidelijk aan welke geestesziekte Wilson nu eigenlijk lijdt of leed, sinds hij ergens eind jaren zestig op de eerste verdieping van zijn huis in Bel Air California in bed kroop om een jaar of tien later pas weer op te staan.
Er zijn filmbeelden van. In 1976, Brian ligt in bed, organiseert zijn familie een partijtje voor zijn verjaardag. Moeder Wilson is aanwezig, we zien zijn broers Carl en Dennis, de andere Beach Boys, hun vrouwen en daar komen nog twee gasten in beeld, het zijn Paul en Linda McCartney, bescheiden op de rand van de sofa, meegebrachte cadeautjes op schoot. Intussen snijden we heen en weer naar de slaapkamer boven, waar Wilson, dik en behaard als een oude zeeleeuw onder een klamme beddensprei ligt te roken. ‘Kom toch naar beneden, Brian!’ wordt er geroepen, ‘Paul en Linda zijn er!’ Maar Brian blijft boven.
Dan Akroyd en John Belushi, de sterren van Saturday Night Live, lukte het in datzelfde jaar wel om Wilson uit dat bed te krijgen. Ook daar is beeld van. Verkleed als politiemannen sjorren ze hem op een surfplank en duwen hem de zee in, om te controleren of de beroemdste beachboy aller tijden eigenlijk wel kan surfen. Wilson verdrinkt zowat.
In de jaren tachtig viel hij in handen van een dubieuze therapeut genaamd Eugene Landy, die zijn hele leven overnam en op een gegeven moment zelfs zijn vingers naar Wilson’s auteursrecht uitstak. Dat was het moment waarop Wilson’s familie de rechter inschakelde en hem redde uit Landy’s klauwen.
Het moeten verschrikkelijke jaren geweest zijn.
Stel je voor: je bent depressief, in de war, onderworpen aan een geflipte pseudo-therapeut die je als farmacologisch proefkonijn gebruikt, al je vrienden, familie en collega’s zijn van je afgesneden, en ondertussen verdwijn je langzaam in het niets als het Grote Popgenie dat zijn Belofte Helaas Nooit Inloste.
Toch is hij altijd muziek blijven maken. Er is een thuisopname uit het begin van zijn depressie, als hij aan de piano zit en Still I Dream Of It speelt, een prachtig nummer dat 20 jaar later pas zou worden uitgebracht. De geluidskwaliteit is slecht, het pianospel is houterig, de recorder jengelt, hij zit zwaar onder de pillen, zijn legendarische falsetto (verboden door Dr. Landy) heeft plaatsgemaakt voor de schorre rasp van een kettingroker – kortom, alle ingrediënten voor drie minuten plaatsvervangende gene zijn voorhanden, maar dwars door het prikkeldraad waarachter hij gevangen zit, weet hij je aan te raken.
Het slotakkoord ontbreekt, vlak voor het einde loopt de band uit de machine, maar dan staan de tranen al lang in je ogen.
BRIAN (3)
Goed. Nu dan dat concert van Brian Wilson, onlangs in Amsterdam, waar ik al twee woensdagen naar op weg ben. Die inleiding was noodzakelijk, want zonder achtergrondkennis is een waarheidsgetrouwe beschrijving van een Brian Wilson-concert nauwelijks te begrijpen. Bezoekers zonder die voorkennis waren waarschijnlijk niet aanwezig, iedereen was in Brian, zogezegd, wat de bijeenkomst ook iets liturgisch gaf. Dit is ongeveer wat zo’n volkomen leek zou zien: een uiterst professionele, elfkoppige band met op de voorgrond, center stage, een stramme zestiger die achter een keyboard zit waar hij nooit op speelt, vacant voor zich uit staart en nu en dan met gebarsten stem een paar regels zingt, terwijl hij angstvallig naar een computerscherm tuurt om te voorkomen dat hij de weg kwijtraakt in teksten als ‘be my baby, be my baby, be my baby now.’
De opstelling is zo gekozen dat je niet precies kunt zien of Wilson piano speelt, ware het niet dat zijn werkloze linkerarm onder het instrument uit bungelt. De eigenlijke leiding is in handen van Wilson ‘muzikale secretaris’, Darian Sahanaja, een kleine Indisch uitziende man, die in het halfduister staat, talloze instrumenten bespeelt en nu en dan tekens geeft.
Praten gaat Wilson moeilijk af. ‘How loud can you yell?’ vraagt hij aan het begin werktuiglijk, later volgt nog een norse reminder dat er niet gerookt mag worden. Vaak zingt hij de begiunregels van een lied zelf, waarna de zang naadloos wordt overgenomen door de leadgitarist, die wel eens geslecteerd zou kunnen zijn op zijn stem, die opvallend op die van Wilson lijkt, vooral in falset, iets dat hij zelf niet meer kan. Een poplegende in het gezelschap van zijn eigen tribute-band, dat is het eigenlijk. Paul McCartney met gevorderde Alzheimer, begeleid door de drie beste John- George- en Ringo-imitatoren die men kon vinden – zoiets.
Het is een slim concept. Wilson’s fan’s willen hem zien en zijn muziek horen, dit is de manier om aan beide behoeften tegemoet te komen zonder dat hij echt hoeft op te treden.
Misschien, zie je mensen stiekem denken, is dát wat Brian nodig heeft om weer de oude te worden. Kunnen wíj hem weer gezond maken, met onze liefde en bewondering, en ze klappen nog eens extra hard in hun handen.
Hij heeft nog een lange weg te gaan, dat is wel duidelijk als hij met afhangende schouders de coulissen in sjokt, maar hé, zulke dingen vergen tijd. Wie weet. Dertig jaar depressie poets je niet in een paar maanden weg.
Ik probeerde het tafereel te bekijken met de ogen van mijn twaalfjarige dochter.
‘Die man is een zombie, Pap,’ zou ze zeggen.
‘Nee,’ zou mijn antwoord zijn, ‘het is Brian Wilson. ‘
‘Nou en?’
‘Alles wat je hier hoort is door hem geschreven.’
Als ze dan opnieuw ‘nou en?’ zou zeggen, zouden we uitgepraat zijn. Dan kun je als true believer alleen maar hopen dat het muntje later nog eens valt, als iemand toevallig een bandje (schijfje, stokje, bolletje?) meeneemt op vakantie bijvoorbeeld, zoals mijn vriend H. destijds met die Beach Boys-cassette, en zij alsnog ontdekt waarom haar vader die versufte bejaarde in dat hawaïhemd zo geestdriftig toejuichte.
Zo is het gelukkig niet.
‘Surfer Girl, Pap,’ zegt ze als ik in de auto de Grote Brian Wilson Mix tevoorschijn haal. ‘Of ‘I go to sleep. Of nee, Help me Rhonda!‘
Zelfs die rafelige demo van Still I dream of it, waar ik het vorige week over had, neuriede ze de volgende dag al na, bij het borstelen van d’r haar.
De Korst
Geplaatst op juni 28, 2005 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Maria van der Hoeven, onze minister van Onderwijs, wil meer energie gaan steken in het wegwerken van leerachterstanden bij autochtone kinderen, waarvan er veel meer zijn dan werd aangenomen. Op dorps- en streekscholen, met amper allochtone leerlingen, zitten veel te veel Hollandse kinderen die achter lopen. Je vraagt je af hoe zoiets mogelijk is.
Bij een toevloed van kinderen uit verre, laagontwikkelde landen kun je als onderwijzer nog een beroep doen op overmacht, maar hoe is het mogelijk dat op een ‘normale’ Nederlandse school zulke grote achterstanden ontstaan? De leerkrachten, stelt een nota, ‘zijn de norm uit het oog verloren.’
In feite staat daar: die leerkrachten leveren al jaren een wanprestatie.
Als een automonteur een wagen de weg op stuurt met maar twee bouten per wiel, wat is er dan aan de hand? Is die monteur dan de ‘norm uit het oog verloren’, of is hij een gevaarlijke prutser? Wie is er eigenlijk verantwoordelijk voor het niveau van een kind dat de basischool verlaat?
Bij geweld op scholen zie je net zoiets. Leerlingen mishandelen andere leerlingen, leerlingen mishandelen docenten, ouders van leerlingen mishandelen docenten, maar scholen geven zulke incidenten zelden aan bij de politie, uit angst voor ‘imagoverlies.’ Zij zien zichzelf blijkbaar niet als onderdeel van de publieke zaak maar als calculerende marktpartij, gewikkeld in een gevecht met de concurrentie. De volgende logische stap is om op voorlichtingsavonden fijntjes gewag te maken van geweldsincidenten op ándere scholen.
‘Kom bij ons, wíj hebben geen detectiepoortjes.’
Het schijnt epidemische vormen aan te nemen: professionals zonder beroepseer. Geeft een beroepsgroep er wel blijk van, zoals de huisartsen die zich verzetten tegen de aantasting van hun autonomie door het Plan Hoogervorst, dan ontmoeten ze eerder argwaan dan waardering, denk aan de ingezonde brief van de drie fractiespecialisten van de coalitie onlangs in de Volkskrant, die de huisartsen beschuldigden van egoisme.
Hun vák? Nèh, dat moet over geld gaan.
Het is de schuld van de managers. Vakmensen die beleid moeten uitvoeren worden steeds meer voor de voeten gelopen door managers die gedetailleerd voorschijven wat er moet gebeuren, hoe het moet gebeuren en minutieus controleren óf het wel zo gebeurd is. Zo’n uitvoerder verliest op den duur het plezier in z’n werk en denkt steeds vaker: het zal wel goed zijn. De manager komt hier niet achter, want hij kijkt niet naar de kwaliteit van het werk, maar naar de kwaliteit van de rapportage. Of zoals oud-minister Pieter Winsemius het ooit formuleerde: ‘Daar waar vakdeskundigheid ontbreekt, ontstaat als vanzelf de regelneef.’
Christen Democratische Verkenningen, het tijdschrift van het wetenschappelijk instituut van het CDA, heeft een speciale aflevering aan dit probleem gewijd, getiteld ‘Beroepszeer, waarom Nederland niet goed werkt.’ (Boom, ISSN 0167-9155)
Het is een fascinerend document. Niet alleen omdat het nauwkeurig blootlegt hoe die managementkorst de laatste twintig, dertig jaar gegroeid is, maar ook hoe toen al vrijwel direct werd ingezien hoe fnuikend deze tendens in feite is. Als Regeringscommissaris voor de reorganisatie van de rijksdienst pleitte Herman Tjeenk Willink in 1985 voor ‘meer ruimte voor de uitvoerders van het beleid.’ Onlangs stelde hij vast dat het inmiddels weliswaar bon ton is om hem dat na te zeggen, maar ook dat niemand die woorden in actie omzet. Begrijpelijk, ergens, aangezien dat voor veel overheidsdienaren als uiterste consequentie zou hebben dat ze zichzelf voordragen voor ontslag. Wie wel eens een Haags Ministerie bezoekt weet dat de overheidsmanagers het gedroomde Nederland daar met behulp van verfijnde architectuur, riante voorzieningen en aangename arbeidsvoorwaarden voor zichzelf alvast gerealiseerd hebben, als een soort pilot-project om te bewijzen dat het kán, en dat het misschien iets te veel gevraagd is van hun maatschappelijke geweten om zichzelf uit dat paradijs te verbannen.
Zo nu en dan treed er een minister aan met antibureaucratische neigingen, maar dat is geen probleem, die wordt geruisloos geneutraliseerd. Toen Maria van der Hoeven begon als minister van Onderwijs verklaarde zij dapper dat er wat haar betrof geen ‘geen circulaire meer de deur uitging’ zonder haar uitdrukkelijke toestemming, verwijzend naar de witte lavastroom van circulaires en directieven die ‘Zoetermeer’ sinds jaar en dag afscheidt, bedoeld om ‘het beleid’ te ‘sturen’ maar voor ‘de mensen in het veld’ vooral een bron van ergernis, frustratie en, uiteindelijk, erosie van hun beroepseer.
Een jaar later reeds moest zij erkennen dat ze misschien toch iets te boud gesproken had. De circulairestroom was nagenoeg op peil gebleven en voorzover er een reductie had plaategevonden, bestond die uit de officiele intrekking van oude, vergeten oekazes, zoals die waarin scholen gelast worden een commissie in te stellen ter voorbereiding van de Middenschool. Nuttig misschien om nog even te memoreren, dat was in 1971 en de Middenschool, de droom van Jos van Kemenade, zou nooit ingevoerd worden.
Op het Ministerie van Onderwijs, sprak de directeur generaal van dat departement onlangs, heerst ‘een cultuur van ja-zeggen en nee-doen.’
In Beroepszeer staat een soortgelijke anekdote. Met het rapport‘Bewijzen van goede dienstverlening’vroeg ook de WRR onlangs aandacht voor de perverse controlecultuur die artsen, leraren, hulpverleners en wetshandhavers het leven zuur maakt. Iedereen in Den Haag, van links tot rechts, reageerde met lof en instemming. Op een congres, korte tijd later, overlaadde minister Aart Jan de Geus de eveneens aanwezige samenstelster van het rapport, Pauline Meurs, met complimenten. Om vervolgens een plan te lanceren voor weer precies zo’n funest output-controlesysteem als waarover het in dat rapport gaat.
‘Het is goed dat onze verhalen in dezelfde lijn liggen’ zei hij na afloop tevreden tegen haar. Verbluft bleef ze achter.
Ja zeggen, nee doen, blijkbaar is het geen louter ambtelijke ambtelijke aandoening.
‘Niks ambtenaren bij de formatie,’ riep Pim Fortuyn in het voorjaar van 2002, toen hij zichzelf al een kabinet zag samenstellen. ‘Randstad, mevrouw! Randstad!’
Waarschijnlijk had hij gelijk.
Water stroomt naar het laagste punt. Zolang de rechtspositie van ambtenaren blijft zoals hij is, kunnen het er alleen maar meer worden, en zullen praatjes over het aanpakken van de bureaucratie geen gaatjes vullen.
Ieuuuuuuuuh-ha!
Geplaatst op juni 22, 2005 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
– Goed. Volgende punt. Het kreunen. George?
– Tja, de Commissie Kreunen heeft een nota geschreven, die hebben jullie gelezen, en de vraag is nu dus: wat gaan we doen.
– Sorry, ik kom net terug van het Kirgizië Open, dus daar ben ik nog niet aan toegekomen.
– Ik zal het even samenvatten. Een jaar of tien, vijftien geleden zijn proftennissers gaan kreunen bij het slaan. Een van de eerste was Monica Seles. De laatste jaren is het enorm toegenomen, vrijwel iedereen kreunt nu, niet alleen de dames, ook heren zijn het gaan doen. Het begint een probleem te worden.
– In welke zin?
– Als je twee kreuners hebt, die een lange match spelen, ieuuuuh-ha!… ijaaaaa-hoe!…ieuuuuh-ha!…ijaaaaa-hoe! Dat is om gek van te worden. Monica Seles is op een bepaald moment aangevallen door een man met een mes, weetje nog? Die man werd horendol van dat gekreun.
– Goh. Waar komt het vandaan?
– Dat weten we niet. Eerst dachten we: ze leren ‘t van hun coach, maar dat is niet zo. Coaches worden er óók gek van. Maar ze krijgen het er niet uit. Rick Chuchuchiero heeft geëxperimenteerd met tape over de mond, maar dan krijgen ze geen lucht meer.
– Gaatjes d’rin?
– Gaan ze door de gaatjes kreunen. Is nog erger.
– We hebben een socioloog gesproken en die wijst erop dat het begon in de tijd van Madonna’s Express Yourself. Dus dat het iets te maken heeft met het ideaal van de totale, ongeremde persoonlijke expressie. In het moderne onderwijs wordt dat ook enorm gestimuleerd. Vergeet de grammatica, zeggen taaldocenten, zég het gewoon! Gooi het eruit! Nou, dat doen ze dus.
– En dat de heren nu ook beginnen?
– Een soort mannenemancipatie, zegt die socioloog. De metroman, weetjewel, die ook zijn vrouwelijke kanten mag laten zien? Dus die gaat ook kreunen.
– Maria Sharapova, daar hebben ze laatst van gemeten dat haar return-kreun even hard is als het geluid van een klein straalvliegtuig. Nee echt waar.
– The Queen of Scream, noemt de Engelse pers haar.
– Dat Engelse meisje Katie O’Brien, die in de eerste ronde van Wimbledon werd uitgeschakeld door Kim Clijsters, hoorde je die? Hoiwi-huwahoi! roept die of zoiets. En soort inwikkelde Chinese vechtkreet.
– Dat schijnt een samentrekking van holyjesusmotherofgod! te zijn. Las ik ergens.
– Het hoort er gewoon bíj, tegenwoordig. Zonder kreun tel je gewoon niet mee. Het is net als met die fladdergebaartjes van Mariah Carey, dat doen alle zangeressen tegenwoordig, want dan ben je pas een echte pro, denken ze.
– Martina Hingis, weet je nog? Geniaal talent, breekt door als een komeet, wordt nummer één en stort dan mentaal ineens helemaal in. Weet je waarom?
– Nou?
– Kan niet kreunen. Van alles geprobeerd, stemcoach, noem maar op, lukt niet. Gigantische crisis.
– Je hebt van die tennisspelletjes nu, voor op de computer? Kun je je eigen kreun kiezen. Nee serieus!
– Zijn er technische oplossingen? Valt het niet op een of andere manier te dempen?
– Op Queens hebben ze ooit een proef gedaan met Contra Frequentie Resonantie, heet het geloof ik, in samenwerking met het Pentagon. Dan stuur je gericht bepaalde antigolven op het geluid af, zodat het zich niet verspreidt.
– En dat werkt?
– Op zich wel, maar sommige spelers reageren er niet goed op. Weet je nog, Jennifer Capriati, die toen ineens aan de drugs ging en dik werd en zo? Dat kwam daardoor.
– Agassi is er kaal van geworden.
– Juist. Maar wat stelt de commissie voor?
– Een combinatie van maatregelen. Wimbledon houdt volgend jaar een proef met gratis oordempers. Op zich wel effectief, maar ja, of het publiek eraan wil is nog de vraag. Als je een keer in beeld komt op de tribune zit je natuurlijk wel een beetje voor joker.
– Nou, ik heb ze gezien, ze zijn donkergroen, met het officiële Wimbledon-logo en alles. Ziet er wel heel sjiek uit. Ze proberen de Duchess of Kent zover te krijgen dat ze er een opzet.
– O ja, dan wil meteen iedereen ze!
– Ze behelpt zich nu nog met gewone oordopjes, maar die laten nog te veel door, zegt ze.
– Oké. Verder?
– En Roland Garros gaat nu dus geluiddichte skyboxen bouwen.
– Goed, daar wordt dus aan gewerkt. Mooi. Iemand nog iets voor de rondvraag?
– Ja, de volgende trend.
– O, welke?
– Het spugen.
– Het spugen?
– Er wordt steeds meer gespuugd door de spelers. Vooral heren, maar er zijn ook al spugende dames gesignaleerd. Mensen op de voorste rijen klagen.
– Hmmm. Zullen we de Commissie Kreunen dan maar omdopen in de Commissie Spugen?
Directe Democratie
Geplaatst op april 5, 2005 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
D66 is vóór de gekozen burgemeester (en tegen de politiek benoemde) en tégen de gekozen omroepvoorzitter (en voor een politiek benoemde). Begrijpt u wel?
Geen land ter wereld met zo’n bizar omroepstelsel als het onze.
Niet dat iemand ooit de moeite genomen heeft om die stelling te bewijzen (je moet ook maar net zin hebben om alle omroepbestellen van de hele wereld met elkaar te vergelijken), maar we zeggen het graag. Het idee komt perfect tegemoet aan die typisch Hollandse hang naar parmantige zelfvertedering. Ochoch, kijk ons toch eens raar zijn.
Ik zou zeggen: wees er trots op, maar trots zijn we in Nederland niet zo gauw op dingen, want dan moet je eraf blijven, en iets níet veranderen is in Nederland ongeveer net zo moeilijk als iets wel veranderen in Zwitserland. Toegegeven, er ís veel onvrede over de publieke omroep, maar die is er over het weer ook: het komt door de lucht en het is nooit precies wat je ervan gehoopt had. Altijd wel iets te klagen.
Zou er wat aan te doen zijn? Zijn we over de commerciële omroep veel tevredener dan over de publieke? Nee. Kijkers naar de commerciëlen prefereren de commerciëlen, kijkers naar de publieken prefereren de publieken, en allebei hebben ze klachten. De vraag naar televisieprogramma’s is nu eenmaal veel groter dan het aanbod van talent en dankzij diezelfde competitieve splijtzucht die ons voor zo’n klein landje een krankzinnig aantal omroepen opleverde, hebben we intussen ook veel meerzenders dan de markt rechtvaardigt, zodat de marges smal en de budgetten krap zijn. Het Nederlandse omroepbestel is een markt met te veel groentekramen: het geschreeuw van de kooplui neemt toe, de kwaliteit van de tomaten neemt af. Concurrentie is goed voor de consument, heet het dan. Ja, voor de consument die blij is met een slechte tomaat voor bijna geen geld. Waar het Nederlandse omroepbestel écht van zou opknappen, is als de helft van die kramen gesloten werd.
Het enige punt waarop een sterke centrale arm verbetering zou kunnen brengen lijkt mij het schrijnende gebrek aan coördinatie. De afgelopen weken hebben we het weer twee keer meegemaakt. Het debat in de Eerste Kamer over de gekozen burgemeester nadert zijn ontknoping en Nova op Nederland 3 moet stoppen zodat Het Journaal op Nederland 2 het kan overnemen. Als de directeur-generaal van de publieke omroep in beeld was verschenen en zwijgend zijn middelvinger naar de kijker had opgestoken, was het PR-effect netto ongeveer hetzelfde geweest.
Afgelopen weekend was het opnieuw raak. Zaterdagavond, half tien, de paus overlijdt. Op Nederland 3 is op dat moment De Grootmeesters (VARA) aan de gang, op Nederland 2 Love Letters (TROS), beiden typische zaterdagavondprogramma’s voor het hele gezin. Beiden worden onderbroken voor een speciale nieuwsuitzending. Nederland 1 (u weet wel, voor de godsdienstig geïnteresseerde kijker) gaat gewoon door. Kinderen die naar Love Letters zaten te kijken worden naar bed gestuurd, niet wetend dat het later zou worden hervat.
Wat is in zo’n geval nu logischer dan om dat nieuws op één kanaal te brengen, liefst daar waar de doelgroep toch al zit, en de kijkers naar de zusternetten met een mededeling in beeld te verwittigen? Je zou haast denken dat de top van de publieke omroep nog nooit van de afstandsbediening gehoord heeft! Als het gezamelijk marktaandeel van drie kanalen terugloopt, moet je vooral op twee van die kanalen hetzelfde gaan uitzenden. Er zal vast een ondoorgrondelijke bureaucratische verklaring voor zijn, maar als je kijkers wilt wegjagen moet je het zó doen.
Is het de autonomie van de omroepvoorzitters waardoor dit soort coördinatie niet van de grond komt? Dat lijkt me niet. Al dat lukrake geschakel zonder acht te slaan op het belang van de kijker is vooralhet werk van de NOS, en de NOS ís niet eens een omroepvereniging! Als de baas van de Publieke Omroep ergens greep op zou moeten hebben, ook met z’n huidige bevoegdheden, dan is het wel de Nationale Omroep Stichting.
Een verdere inperking van de macht van de omroepvoorzitters, waar het kabinet nu onder druk van D66 toe heeft besloten, voor welk probleem – om met Hans Wiegel te spreken – is dat eigenlijk de oplossing? Het effect zal alleen maar zijn dat het programma-aanbod nóg minder wordt bepaald door gewone burgers, verenigd in omroepen, en nog meer door autonome, politiek benoemde managers.
Een zich liberaal noemende staatssecretaris geeft ex cathedra even door wat ze volgend jaar wel en niet op de publieke zenders wil zien. Je staat erbij, je kijkt ernaar en je vraagt je af wat het is, domheid of schijnheiligheid. Regentesk, dirigistisch, hoe je het media-denken van D66 ook wilt kenmerken, liberaal lijkt het me in elk geval niet.
D66 wil de burger meer invloed geven. Zéggen ze, maar je kunt je afvragen of ze dat eigenlijk wel menen. Onder de oude Filmkeuring bepaalden gewone burgers in onderling overleg voor welke leeftijd films geschikt waren. D66 schafte het af en verving het door een orgaan van politiek benoemde professionals.
D66 wil een gekozen burgemeester in plaats van een politiek benoemde. Dat is democratischer. Vandaar ook dat de gekozen omroepvoorzitters nu het veld moeten ruimen voor politiek benoemd management. Begrijpt u wel?
Hiltonia (I)
Geplaatst op maart 1, 2005 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
En ja hoor, daar waren ze. Ze hadden dezelfde blauwgrijze kleur als het water, zodat het even leek alsof de zee zelf tot leven kwam, maar toen zagen we hun ogen en de ritssluiting van hun fijngetande bek. Dolfijnen! Een stuk of vier, inclusief moeder met jong. Vrolijk zwommen ze een tijdje mee, sinus-cosinus door de golven.
Vreemd, een jaar of twintig geleden voer ik hier, op een Nederlands vrachtschip, met nu en dan een reepje Egyptische kust in de verrekijker, en nu liggen wij daar, op dat strand, en zien vrachtschepen passeren, bonte blokkendoosjes aan de horizon. Leve de containervaart, al die gekleurde rechthoekjes, soms is het net alsof er een Mondriaan voorbij drijft.
Warm zonnig weer & niet te lang vliegen, wilden we. Uitkomst: Een resort in Egypte, aan de Rode Zee. Eigenlijk ga je helemaal niet naar Egypte. Je rijdt naar Schiphol, daar stap je in, vier uur later stap je uit, je maakt een busritje door de nacht en de volgende ochtend ontwaak je in Hiltonia.
Hiltonia is een soort zeef, een filter, dat bepaalde onderdelen van een omgeving buitensluit en andere doorlaat. Elementen die doorgelaten worden zijn meestal het klimaat en het lokale prijspeil, wat wordt buitengesloten zijn zaken als armoede, criminaliteit, onderdrukking, slechte hygiëne en de plaatselijke taal. De buitengesloten elementen worden vervangen door een alternatief in Hilton-stijl, een standaard die over de hele wereld gelijk is en zorgvuldig wordt afgestemd op wat de Hiltonia-reiziger verwacht. Je kunt ook naar Sheratonia, net iets luxueuzer, of naar Intercontinentalia, een tikje goedkoper, het principe blijft hetzelfde.
Wij haden nog nooit zoiets gedaan, en eerlijk gezegd beviel het wel. Hiltonia is een buitengewoon prettige omgeving. Vergelijk het met een stadje waar iedereen vrij heeft, behalve de mensen die het stadje runnen. Daar zijn er heel veel van, en ze doen meteen alles wat je vraagt. Je stapt het terras bij het zwembad op en direct komt een man in smetteloos wit naar je toe en overhandigt je twee dikke versgewassen badlakens. Als je dan zegt ‘ik wilde hier alleen maar even staan’ knikt hij en verdwijnt weer. Ga je even later toch op een stretcher zitten dan staat hij direct weer naast je met de handdoeken, zonder dat hij boos is. Lig je eenmaal op de stretcher dan verschijnt een man in een kakibroek en een blauwgestreepte tuniek die vraagt of je iets wilt gebruiken. Of je nu ja of nee zegt, hij buigt, zegt ‘thank you’ en sluipt weer weg.
Je kunt ook naar het bijbehorende strand. Daar krijg je ook meteen weer een versgewassen handdoek aangereikt en als je het vlaggetje in je grote privé-parasol hijst komt door het zand een ober aangelopen, hoe ver weg je ook ligt. Of je gaat naar een van de andere zwembaden die er zijn, al dan niet overdekt, of je gaat naar de squashbaan, of naar de fitness, of naar de massagetent, of naar de schoonheidssalon, of naar de biljartzaal, of naar de duikschool, of naar de bar, of naar de lounge, of naar de pizzeria, of naar het visrestaurant, of naar de shops, of naar de disco, en mocht je behoefte krijgen aan een beetje couleur locale, dan ga je naar de vrolijke Hiltonia-bedoeïenentent, waar je muntthee kunt drinken maar ook Heineken en al het andere op de Hiltonia-kaart, zegt de ober er meteen bij.
‘s Ochtends is er een ontbijt, waar je alles kunt eten wat je wilt en zoveel je wilt. Aan een groot fornuis staat een kok met een witte muts. Hij bereidt eieren hoe je maar wilt. Geef je hem een dadel, een gerookte haring en wat muesli, zeg ‘een omeletje met dit graag’, en hij knikt vriendelijk en gaat aan het werk.
Als je in Hiltonia gaat wandelen stuit je uiteindelijk altijd op een gedecoreerde, lichtgeel geschilderde muur. Daarachter, waarschijnlijk, is Egypte. Maar dat maakt niet uit, in Hiltonia is nog zó veel te zien en te beleven!
(wordt vervolgd)
Handel in Angst
Geplaatst op maart 1, 2005 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Als Geert Mak’s eerdere werk evenveel onzin bevat als het boekje dat hij onlangs publiceerde, dan heeft Nederland de afgelopen tien jaar aardig wat nonsens tot zich genomen.
In Gedoemd Tot Kwetsbaarheid vertelt Mak zijn kleinkinderen wat er dat najaar van 2004 in Nederland gebeurde nadat de filmer Theo van Gogh vermoord werd. Je leest het en denkt: was hij op reis? Heeft hij het van horen zeggen? Of is dit de manier waarop Geert Mak in de loop der jaren met historische bronnen heeft leren werken: uiterst selectief? Het is alsof je naar een door Anton Pieck gemaakte aquarel van het nieuwe ING-kantoor kijkt. De vensters zijn van roodwitte roefjes voorzien en op de betonnen peilers zijn schilderachtige scheuren en butsen aangebracht. De portier draagt een walmende snotneus en kijk, de directeur heeft per ongeluk zijn slaapmuts op laten staan! Bij de ingang stopt een dilligence.
Een paar voorbeelden.
Zo beweert Mak dat Cohen en Aboutaleb die maanden ondanks bedreigingen ‘alomtegenwoordig’ waren. Voor Aboutaleb geldt dat misschien nog enigszins , Cohen was juist opvallend afwezig.
Mak schrijft dat analfabetisme, radicalisme en soortgelijke problemen ‘slechts bij een klein deel van de immigranten’ voorkomt. Ja, hallo, als er griep heerst bericht de pers hoeveel mensen er griep hebben, niet hoeveel mensen er geen griep hebben. Tegenover elke lustmoord staan tien niet gedode mensen, op elke kankerpatiënt lopen er zes gezonde rond, dat is een open deur.
Mak verfoeit het gebruik van de term ‘rituele moord’ voor de aanslag op Van Gogh, ‘alsof in de Koran een recept zou staan voor het afslachten va godsdienstige tegenstanders.’ Nee, dan zou je de term religieuze moord gebruiken. ‘Necklacing’ de beruchte executiemethode van het ANC, staat niet in een heilig boek, toch is het een rituele moord. De manier waarop de KKK in Amerika negers vermoordt is ook een ritueel. De tem ‘ritueel’ heeft niets met godsdienst te maken.
Hij schrijft dat er die weken in discussies nauwelijks aandacht was voor cijfers, bijvoorbeeld van het CBS en de AIVD. Onzin. Algemene immigratiecijfers, aantallen moslims, landen van herkomst, eerste generatie, tweede generatie, de staatjes passeren regelmatig de revue. Al sinds de arrestatie van Samir A. en de doorlichting van de AIVD, maanden voor de moord op Van Gogh, werd veelvuldig gesproken over ‘de groep van 150’.
‘Er werd in die weken na de moord nauwelijks gepraat over het te lage budget van de veiligheidsdiensten, of over de rampzalige samenwerking tussen politiekorpsen en inlichtingendiensten, of over het gigantische gebrek aan goede tolken en vertalers,’ schrijft Mak. Onzin. Daar werd en wordt voortdurend over gesproken. Ze passen misschien niet in Mak’s betoog, maar het zijn eenvoudig verifieerbare feiten.
‘Alles draaide bovenal om de angst. Angst leek het centrale element van het Nederlandse wereldbeeld te worden,’ schrijft Mak. Op klaarlichte dag wordt een kunstenaar vanwege zijn opvattingen de strot afgesneden en per memo wordt de liquidatie van een reeks andere publieke personen aangekondigd – is het vreemd dat een samenleving daar angstig op reageert? Over historische bijziendheid gesproken: een nationale schrikreactie van een paar weken, vooruit, maanden – dat is nog iets anders dan een ‘centraal element van een wereldbeeld.’
Wie is hier nu eigenlijk boven z’n theewater?
Ander citaat: ‘Wetenschappers, onderzoekers, de internationale specialisten op het gebied van de islam en immigratie (…) slechts een enkele keer zag ik ze opduiken.’ Onzin. De islam-kenners, immigratiedeskundigen en terrorisme-experts waren die weken niet aan te slepen! Islamologen werden teruggeroepen van dienstreizen om commentaar te geven. ‘Internationale’ experts zag je misschien wat minder, maar de Nederlandse arabistiek staat sinds Snouck Hurgronje internationaal goed aangeschreven, dus aan deskundigheid ontbreekt het echt niet.
‘In Parijs wemelt het van de Marokkaanse intellectuelen die waarschijnlijk heel verstandige dingen hadden kunnen zeggen, ‘schrijft Mak. ‘Ik heb geen van hen gehoord of gezien.’ Los daarvan, wat is dat toch, die neiging van progressieve intellectuelen om voor de duiding van Nederlandse problemen mensen uit verre landen te raadplegen? Het nieuwe beginselprogramma van de PvdA is deels gebaseerd op wat de Israëlische filosoof Avishai Margalith over de relatie Israel-Palestina heeft geschreven. Alsof die voor ons een les bevat!
Mak voert ook een Servische vriend op, die van mening is dat wij verkeerd bezig zijn. Ja nee, dat hakt erin!
Zou de mensheid er niet meer mee gediend zijn als Israeliers en Serviërs voor de oplossing van hun problemen bij óns hun licht kwamen opsteken, in plaats van andersom?
(Overigens zag ik op een gegeven moment een uitvoerige tv-discussie met een Marokkaanse sociologe uit Parijs, ze was helaas moeilijk te volgen en had weinig te melden)
‘Het buurt- en clubhuiswerk, dat een centrale rol bij de integratie had kunnen spelen, werd begin jaren negentig vakkundig wegbezuinigd,’ schrijft Mak. Onzin. Naailes voor allochtonen, koken voor allochtonen, dansen voor allochtonen, zwemmen voor allochtonen, rijwielreparatie voor allochtonen – tot ver in de jaren negentig kwam het Nederlandse minderhedenbeleid neer op een vorm van welzijnsgestuurde segregatie. ‘Integratie met behoud van eigen cultuur’ luidde de beleidsdoctrine, in de praktijk uitgelegd als ‘integratie door behoud van eigen cultuur.’ De afbraak van het welzijnswerk heeft op tal van terreinen ongetwijfeld zijn tol geëist, maar de beëindiging van dat desastreuze apartheidsregime voor allochtonen is juist eerder een lichtpuntje dan een schadepost.
Mak wil ons met dit boekje voor twee dingen waarschuwen: de hysterisch opgewonden toon die het publieke debat in Nederland aanneemt, mede onder invloed van immer ophef en tumult zoekende media, en de manier waarop met name rechtse politici de door Mohammed B. gezaaide angst aanwakkeren en exploiteren. Beide verschijnselen zijn eerder gesignaleerd (ook hier) en Mak voegt er weinig aan toe, of het moet zijn dat dit volgens hem nu precies de dingen zijn waar het Destijds in Duitsland en Recent Nog in Joegoslavië ‘ook mee begon.’
Hardliners als Verdonk, Wilders, Eerdmans, Ellian en Ephimenco noemt Mak ‘handelaren in angst’, maar wie van Geert Mak voor 5 euro dit boekje koopt, krijgt ook waar voor z’n geld! Over de Jodenvernietiging en de genocide in Servië heb ik Wilders of Verdonk nog niet gehoord, dus wie handelt hier nu eigenlijk in angst?
Of geldt hier wellicht het aloude adagium dat alle middelen geoorloofd zijn, zolang het doel maar deugt? Dat je mensen best bang mag maken, als het maar voor de ‘juiste’ dingen is?
Het is een bekende scène in komische films: er ontstaat paniek, iemand roept ‘Blijf rustig! Blijf rustig!’ en iemand anders krijst met overslaande stem: ‘IK BÉN RUSTIG!!!!!!!’
Van zulke figuren waren er heel wat, in dat gedenkwaardige najaar van 2004, en een van hen heet Geert Mak.
Rooien
Geplaatst op februari 10, 2005 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Toen onze dochter in groep vier zat, kwam ze op een dag thuis met het bericht dat er een schoolagenda moest komen. Een kind van zeven dat een agenda moet bijhouden, dat leek mij rijkelijk vroeg. “Enig idee waarom dat is?” vroeg ik. “Ja,” zei mijn dochter, “straks in groep vijf wordt een agenda verplicht.”
”Maar je zit nu in groep vier.”
”Dan kunnen we er vast aan wennen.”
Later vroeg ik het een leerkracht: in groep vijf reeds een agenda, is dat niet wat vroeg? “Misschien,” zei de leerkracht, “maar straks in groep zes moet het echt, dus dan kunnen ze vast wennen.”
“Maar ook groep zes lijkt me nog zo vroeg. Wij kregen toch pas een agenda op de middelbare school ?”
“Dat is nog steeds zo. Vandaar dat wij ze er hier alvast zoveel mogelijk op voorbereiden.”
De bedoeling van het moderne onderwijs lijkt niet zozeer te zijn om kinderen op te leiden tot een bepaald niveau, maar om ze te prepareren voor het vólgende niveau. Onderwijs als voorstadium van nog méér onderwijs, dat ter weer voorbereiding dient van nóg meer onderwijs, en zo verder, tot, ja, tot waar. Een hoogte waarop geen onderwijs meer mogelijk is?
Zo wordt het onderwijssysteem als een metro zonder uitgangen: doorrijden of overstappen, andere mogelijkheden zijn er niet. Uitstappen, gewoon omdat je je bestemming bereikt hebt, is niet de bedoeling.
De belangrijkste vormgevers van het onderwijs zoals we dat vandaag in Nederland kennen zijn sociaaldemocraten. Van Kemenade, Ritzen, Wallage, Netelenbos, Adelmund. En zo hebben zij het gewild: onderwijs als instrument voor de vereffening van sociaal verschil. Het toverwoord was (en is): ‘aansluiting.’
Dat bepaalde kinderen van een lager onderwijstype niet doorstroomden naar hogere vormen, was een kwestie van ‘aansluiting’, en als je die ‘aansluiting’ nu maar verbeterde, dan zou je eens zien waar minder toegeruste kinderen toe in staat waren. De Lagere Technische School werd Voorbereidend Beroeps Onderwijs.
De logica is dubieus: je kunt het beklimmen van een trap wel vergemakkelijken door de treden lager te maken, maar dan kom je óf minder hoog óf je hebt meer treden nodig. ‘Verbeteren van de aansluiting’ is in wezen een eufemisme voor het verlagen van de trede. Zo ontstaat inflatie: de laagbegaafden krijgen méér diploma voor hun kennis, maar de hoog begaafden krijgen minder kennis voor hun diploma.
Voor de MAVO uiteindelijk werd opgeheven kon je op dat schooltype zo vaak blijven zitten als je wilde: als je in hemelsnaam je diploma maar haalde, zodat je‘aansluiting’ had naar een hogere opleiding. Toen kwam het VMBO: een lagere beroepsopleiding, oftewel ‘voorbereidend middelbaar’.
De betere VMBO-ers konden naar het VHBO, de Vooropleiding Hoger Beroeps Onderwijs. Zo zit in vrijwel alle onderwijsnamen tegenwoordig een ‘V’, van voorbereidend, als eufemisme voor lager of middelbaar. Er zijn geen opleidingen meer, alleen nog vooropleidingen. In verband met de ‘aansluiting’.
Je zou verwachten dat als deze aanpak een groot succes was, Jos, Jo, Jacques, Karin, Tineke en al die andere voorvechters ons zo nu en dan een fonkelend voorbeeld zouden tonen van wat zij met al die hervormingen hebben bereikt, een kind uit hopeloze, kansarme omstandigheden, dat vroeger veroordeeld zou zijn geweest tot een ongeschoold baantje of misschien zelfs de werkloosheid, maar het dankzij de paternosterlift van het moderne onderwijs tot professor in de astrofysica heeft geschopt, ik noem maar iets, Nobelkandidaat, lid van de Hoge Raad. Zijn zij te ethisch voor zo’n politieke propagandastunt, of bestaan die voorbeelden eigenlijk niet?
Vorige week werden bij ons in de tuin twee bomen geveld. De klus werd geklaard door Luuk en Harry. Van een afstand leken ze wel alpinisten, zoals ze waren opgetuigd met klimijzers, koppelriemen, gordels en lijnen. Luuk klom in de hoge esdoorn, installeerde een takelpunt, startte de motorzaag en even later kwam de eerste stam naar beneden gezweefd, beheerst naar de juiste plek gestuurd, waar Harry hem in stukken zaagde.
Rond boom twee was voldoende ruimte om hem in één keer te laten vallen. Daar ging hij, 10 meter hoog, exact in de zone die Luuk en Harry bepaald hadden. Een lange dag werkten ze door. De stille ernst waarmee ze het gevaar bedwongen, het plezier dat ze schepten in het ontzag van de toeschouwers, de haast tedere zorg waarmee ze hun apparatuur omringden (‘m’n moppie’, zei Harry op een gegeven moment over z’n motorzaag), hun trots in het aloude klimwerk (‘hoogwerkers zijn voor Arbo-mietjes’) – het was prachtig.
“Het is een schitterend vak,” zei Harry bij de erwtensoep, “maar je kunt het natuurlijk niet tot je zestigste doen. Jammer eigenlijk dat ik er niet vroeger mee ben begonnen.”
Acht jaar had hij over de Mavo gedaan, om in vredesnaam maar die ‘aansluiting’ naar de MTS te halen, Waar hij na drie maanden droste, het eeuwige blokken beu. Toen was hij dit gaan doen, boomverzorging, en hij had er geen seconde spijt van.
Luuk had een soortgelijk verhaal.
Laat je huis verbouwen of je stoep bestraten en je spreekt de Luuks en Harry’s. Wier redding was dat ze in de ogen van de Van Kemenades en Netelenbossen jammerlijk faalden. Die op een gegeven moment wel genoeg voorbereid waren, geen zin meer hadden om te wachten op de volgende ‘aansluiting’ en en iets wilden gaan dóen. Ze zijn blij met hun keuze, trots op wat ze bereikt hebben, gelukkig met hun gezonde, afwisselende leven, en toch klinkt in de verte vaak iets defensiefs door hun verhalen, alsof ze zich in de kroeg of de disco toch altijd weer moeten verantwoorden voor het feit dat ze gekozen hebben voor een mooi oud ambacht, in plaats van voor een moderne blablafunctie in de dienstensfeer, waar je twee keer zoveel kunt verdienen met achter een PC zitten. Vette wagen, schone handen, succes bij de meiden.
Vandaar mijn vraag: kunnen we eens een voorbeeld zien van iemand die wél baat heeft gehad bij deze aanpak?
Help!desk (1)
Geplaatst op februari 9, 2005 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Twee jaar geleden kochten wij voor het eerst een supermarkt-stunt-PC, bij Aldi, van het merk Medion.
Hij doet dienst als gezinscomputer en iedereen is er reuze tevreden mee. Dus toen wij laatst weer een computer nodig hadden, kochten we een tweede.
Waar iets mis mee is. Bij de geringste inspanning begint de interne koeling te blazen als een stofzuiger. Niet mee te werken.
We belden de helpdesk, men erkende het probleem en bood aan het gratis te verhelpen. Een koerier haalde de pc op en een week of drie later werd hij terugbezorgd. Toen ik hem uitpakte viel de zijkant los uit de doos (schroeven vergeten) en het geraas was niet minder geworden maar juist luider. Ik belde de helpdesk. Nu was de reactie heel anders. Een jongeman met een zwaar Oost-Limburgs accent (Panningen) herhaalde werktuiglijk dat het ‘normaal’ was, althans dat er ‘niks meer aan te doen was’ en dat we ‘er maar mee moesten leren leven.'(zie: Help!desk 1) Op het verzoek om zijn chef even te mogen spreken was het antwoord: ‘Sjef? Neems tullefoon nie op. Ech nie, nooit nie!’
Via een omweg kregen we de chef toch te spreken, die direct beloofde het probleem op te lossen, door de pc opnieuw op te halen. Tja, weer dat ding een paar weken kwijt, zeiden wij, en had het eigenlijk wel zin, de eerste keer was het immers ook niet gelukt? De chef gaf zijn persoonlijke garantie: dezer keer zou het probleem heus echt verholpen worden.
Als je de woorden ‘medion, lawaai stofzuiger’ googlet, krijg je pagina’s vermeldingen, hoofdzakelijk van discussiefora, waar dit probleem al maanden wordt besproken. Wat opvalt is de chaos. De een heeft geen centje pijn, de ander wordt horendol van de herrie, de een wordt snel, goed en vriendelijk geholpen, de ander stuit op een muur van onwil, slachtoffer één beweert dat de reparateur iets met de ‘BIOS’ gedaan heeft, volgens nummer twee is de ventilator vervangen en nummer drie rept van ondeugdelijk aangebrachte ‘koelpasta.’ Doe-het-zelf-remedies omvatten het installeren van software voor koelingsmanagement, het verdraaien van het ventilatorhuis dan wel het verstellen van de thermostaat. Zelfs oplossingen waar de waterleiding aan te pas komt worden besproken. Bij internetshops als www.ikbenstil.nl en www.pcsilent.de zijn vanaf € 39,50 kant-en-klare Medion-lawaai-bestrijdingssetjes te koop.
Ik belde met het Nederlandse hoofdkantoor van Aldi in Culemborg. Daar wilde men mij niet als journalist te woord staan, uitsluitend als consument. ‘Wij verkopen in heel Europa duizenden van die apparaten, dus als dit een fabricagefout was, zouden wij dat weten,’ zei de directeur.
‘Maar al die internetfora dan?’
‘Die zijn ons niet bekend.’
‘En die speciale anti-lawaaisetjes, zouden die op de markt zijn als dit maar sporadisch voorkwam?’
‘Ook daarvan zijn wij niet op de hoogte. Maar úw probleem gaan wij oplossen!’
Een paar uur later ging de telefoon, vanuit Panningen Limburg reed op dat moment een monteur weg om het probleem die dag nog te verhelpen. Aan huis!
Wat de speciale spoedmonteur precies gedaan heeft weet ik niet, ik was afwezig, maar het heeft opnieuw niets uitgehaald.
Onze nieuwe Medion raast nog steeds als een stofzuiger.
Help!desk
Geplaatst op februari 8, 2005 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
– Emmezeej goeinavend! Zegduma!
– Spreek ik met het MSC?
– Spriehkumieh!
– Sorry?
– Zegduma!
– Eh, ik heb een PC van jullie, zo’n Medion, van de Aldi, weet u wel, maar die maakt een vreselijk lawaai.
– Snormaal!
– Wat zegt u?
– Snormaal! Hedde nou eimaal! Heurt erbai!
– Een PC zoemt een beetje, dat weet ik, maar deze klinkt als een stofzuiger. Een stofzuiger vlak naast je hoofd.
– Beeit opstarduh? Snormaal!
– Nee, hij doet het voortdurend. Er is niet mee te werken, behalve misschien voor een dove.
– Snormaal! Moemeej leejre leejve!
– Wat zegt u?
– Zal drmee moede leejre leejve!
– Nou, dat dacht ik niet. Ik heb al eerder gebeld, een week na aanschaf, toen is hij opgehaald, onlangs kreeg ik hem terug, na bijna een maand, en het is alleen maar erger geworden. Bovendien hangt nu de zijkant los.
– Heddik nie gedoan! Ech woar nie!
– Daar gaat het niet om. Er is iets mis met dat ding, en dat zou ik graag opgelost zien.
– We kenda verda neksan doen!
– Wat zegt u?
– We kenda neksmurandoen!
– Ja sorry, maar dat kan ik niet accepteren. Dat ding is gewoon defect.
– Snie defect! Snie defect! Snormaal! Moemee leejre leejve!
– En er zit drie jaar garantie op, dus het lijkt me dat jullie dat moeten oplossen.
– Eis toch noagekeike? Ken dr neksmurrandoen!
– Misschien kunt u mij dan doorverbinden met iemand die dit wel kan oplossen?
– Spriehkumieh!
– Nee, want u lost het niet op. Uw chef, misschien kan ik die even spreken?
– Da kannie! Neems tullefoon nie op!
– Pardon?
– Sjef! Neemnie op! Nooit nie!
– Maar..?
– Ja, stade van te keejken ei? Za memmij moededoen!
– Ja maar u dóet niets.
– Klop! Der és neks antedoen! Wedde gepobeerd! Snéksantedoen!
– Aha, dus er is wel degelijk een probleem, alleen jullie krijgen het niet ópgelost.
– Nee! Snormaal! Ech woar! Moede mee lere leejve!
– Mag ik vragen hoe u heet?
– Tosser! Sjeng Tosser!
– En waar zit u, als ik vragen mag?
– Panningen! Kende Panningen? Schrekkelijk moei ier! Ech woar!
– Dat is toch ergens bij…
– Ezzin Lémburg! Kende Venloe? Da vlakbee! Schettrend woenen ier!
– Goed, Sjeng, het is me duidelijk dat jij me niet kan helpen, ik denk dat het tijd wordt dat je mij even doorverbindt met iemand die dat wel kan. Is er een ander nummer misschien, of een andere afdeling? Of moet ik met Aldi zelf bellen, zeg het maar.
– Kennie! Ech nie!
– Maar Sjeng, jij zit daar toch niet helemaal alleen?
– Ech wel!
– Sjeng Tosser in Panningen is de Nederlandse helpdesk van Medion?
– Hedde nie gedacht, ei?
– Eh nee.
– Toch estzoe! Duzze, ‘t speetmezeer meneer, mawe ken d’r verda neksandoen1
– Dus…
– Waddik zeg! De zal drmee moede leejre leejve! Ech woar!
Metheo
Geplaatst op februari 2, 2005 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
– Oké, de AVRO wil een zesdelig televisiedrama, liefst met een actuele setting.
– Iets over Pim!
– Zou kunnen. Anderzijds, na 06/05 misschien eens iets anders?
– Een sóórt Pim!
– Hmm. Iemand nog andere ideeën? Theodor?
– Iets over een soort Pim?
– Briljant!
– Tja. Max?
– Ik heb er niks mee te maken.
– Je zit hier nu toch! De beste columnist van Nederland!
– Jullie zien maar. Maar mocht er een hoofdredacteur in voorkomen, maak er dan svp een ruggeraatloze eikel van genaamd Jensma.
– Komt voor elkaar Max! Theodor, noteer: gluiperd genaamd Jensma.
– Bij jou is iederéén toch een verachtelijke gluiperd, Theo?
– Natuurlijk! Of een dom lekker ding.
– Laten we proberen er echte mensen van te maken.
– Natuurlijk! Echte, héle sléchte, in-en-in verdorven mensen! Eén grote vuile rattenbende! Dat zeggen ze ook de hele tijd tegen elkaar: jij vuile rat! Stelletje vuile ratten! Met een harde V en een rollende R! Stelletje fffuile rrrrrrátten! Heb je dat, Theodor?
Zo moet het ongeveer gegaan zijn, in het kantoor waar de dramaserie Medea bedacht werd, het laatste werkstuk van Theo van Gogh dat in première ging, onlangs bij de AVRO op Nederland 3.
Het vreemde van Theo Van Gogh’s werk is dat het heel snel dateert. Kijk naar 06, Blind Date of Interview, en onwillekeurig dringen zich associaties op met Paul Vlaanderen, of de eerste films van Fons Rademaker. Rouwverwerking, telefoonsex, de BN-industrie, de onderwerpen zijn eigentijds genoeg, daar zit het hem niet in. Het zijn de scripts.
Wat is het grote verschil tussen film- en tv-drama van pakweg veertig jaar geleden en nu? Realisme. Psychologische nuance. In oude Westerns droeg de slechterik een zwarte hoed en de goederik een witte. Moderne regisseurs doen dat niet meer, maar in de films van Van Gogh is het nog steeds zo.
De tv-serie Najib en Julia, geschreven door Justus van Oel, vormt een uitzondering omdat Van Oel nu juist wel psychologisch inzicht heeft, maar die samenwerking liep dan ook spaak omdat Van Gogh diens scripts naar eigen smaak aanpaste en daarbij het liefst een machete of een snijbrander hanteerde.
Dat van Gogh voor zijn scripts op den duur was aangewezen op (ex)-journalisten is niet verwonderlijk: journalisten verdiepen zich in de feiten, psychologie interesseert ze doorgaans niet zo en dat de baas hun werk nog wel eens met schaar en lijmpot onder handen neemt, redacteur zus er een kop bij verzint en opmaker zo de illustratie kiest, zo gaat dat in de journalsitiek nu eenmaal.
Hoe het ook precies gegaan is, het grote laatste meesterwerk dat ons de afgelopen maanden in het vooruitzicht is gesteld, is Medea bepaald niet.
Sterker, het is een debacle.
Om ons te helpen zendt de AVRO elke aflevering twee keer uit, maar vier à vijf keer was misschien beter geweest. Er is geen touw aan vast te knopen!
De dialoog is een ramp.
Spijkerhoek, de eerste Nederlandse poging tot soap, uit 1988, speelde zich onder andere af in een garage. Met het oog op de geloofwaardigheid liet de scriptschrijver iedereen die er werkte zoveel mogelijk het woord ‘auto’ uitspreken.
‘Ik heb de auto van Jansen even buiten gezet’ zei de baas dan tegen een monteur, ‘zodat de auto van Smit erin kan.’
‘Oké,’ zei de monteur dan, ‘dus de auto van Jong kan nog even wachten?’
‘Ja. O ja, straks komt De Vries. Er is iets met zijn auto.’
In Medea gaat het ook zo. Een politicus wordt binnenskamers onder druk gezet. Hij verzet zich: ‘Er is een grens tot hoever ik bereid ben te gaan.’
Ja, oké, dat is de situatie, maar wat zégt zo’n man op zo’n moment?
Er dreigt een kabinetscrisis, spoedoverleg in het Torentje.
‘Mijn heren!’ roept de premier, ‘het kabinet kán nu níet vallen!’
Ja, oké, dat is zijn positie, maar hoe verwóórdt zo’n man dat op zo’n moment, daar gaat het om.
Een louche uitgeverstype, kennelijk geinspireerd op Erik de Vlieger, maakt ruzie: ‘Verveel mij niet met gelul, alsjeblieft!’
Het doet denken aan die mop over de man die op een festje een hoorspelacteur tegenkomt en vraagt waarom in hoorspelen altijd zo onnatuurlijk wordt gesproken.
‘EæhòézzzòØó, Ô&nnaTúùrlÂ¥kh? zegt de acteur.
Medea treft een meisje aan op het kantoor van haar Jason. Ze is vijftien en werkt voor zijn campagne als vrijwilligster. ‘Nu niet meer’ zegt Medea koeltjes. Zonder één woord van protest maakt het meisje zich uit de voeten. Medea vertelt Jason dat ze een tweeling krijgt. Onmiddelijk beginnen ze vurig te tongzoenen.
Wat er ook gebeurt: geen ‘normale’ reacties!
Jason schuift bij Medea in bed, hij beklimt haar en Medea zegt:‘Hou je van mij? Laat me weten dat je van me houdt.’
Ja, zet een kaars in je raam vannacht!
Cas Enklaar speelt een sluwe politieke intrigant. Maak een still van het moment dat hij voor ‘t eerst in beeld komt, laat het plaatje aan tien mensen zien en ze zeggen alle tien: dat moet een sluwe politieke intrigant zijn. Dat Enklaars onafscheidelijke filtersigaret niet in een bokkenhoefje geklemd zit valt nog mee. Er is bij mijn weten in Nederland één iemand die bekend staat als een sluwe politieke intrigant. Zijn naam is Jan Nagel. Leg zijn foto naast die still van Enklaar en in één oogopslag is duidelijk wat er mis is aan de films van van Gogh.
Net als ik was Theo van Gogh een groot liefhebber van The Sopranos, hij schreef er diverse columns over. Het is nauwelijks te geloven. Wat The Sopranos zo goed maakt, zo wáár, zo beklemmend, is dat de personages niet evident slecht zíjn, maar slecht doen.
Eigenlijk is Tony Soprano precies zoals Van Gogh was: iemand die goed voor zijn vrienden zorgde, mensen uit de put hielp als hij kon, zijn ouders in ere hield en zo nu en dan iets héél slechts deed.
Met Medea wordt posthuum nog eens bewezen wat de moeilijkheid met Theo van Gogh was: niet dat hij fouten maakte, maar dat hij weigerde ze onder ogen te zien.
Het kwaad, dat zijn de anderen.
Kijk maar, ze kijken sinister, zeggen ‘fffuile rrrat’ en dragen een zwarte hoed.
Heel ouderwets.
En heel saai.