Via Telstar
Geplaatst op juni 22, 2004 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
‘Hallo?’
‘Mam?’
‘Dag jongen. Hoe gaat het?’
‘Tja, wat zal ik zeggen…’
‘Heb je een beetje geslapen?’
‘Hmmm, niet best nee.’
‘Eet je wel goed?’
‘Ja hoor, d’r wordt goed voor me gezorgd.’
‘Zie ik het goed, ben je aangekomen?’
‘Hmwah, beetje misschien.’
‘Zit je weer Raiders te eten?’
‘Raider heet tegenwoordig Twix mam, en ik sta op rantsoen.’
‘Van hoeveel?’
‘Drie per dag.’
‘En de rest koop je zelf.’
‘Twix bestaat niet in Portugal, mam, dus maak je geen zorgen.’
‘Nou ja. Verder alles goed?’
‘Ach…’
‘Wat is er jochie? ‘T was een mooie wedstrijd hoor…’
‘Ja, dat wel ja…’
‘Als je maar weet dat ik trots op je ben. Mevrouw de Bok van hiernaast zegt het ook elke keer: je mag je gelukkig prijzen met zo’n zoon. Nee echt. Trek je toch niks aan van al die praatjesmakers. Dat is allemaal de kift, omdat jÃj daar staat, en zij niet. Heb je alle kranten het hotel uitgedaan?’
‘Ja.’
‘En de televisie? Echt waar?’
‘Eh ja…’
‘Niet liegen, Dickie.’
‘Oké, af en toe kijk ik bij Willem op de kamer een stukje, maar verder niet. En dat duurt nooit lang want die man hééft me toch een zweetvoeten, da’s niet normaal. Je meurt gewoon de kamer uit.’
‘Beloof je moeder dat je niet meer kijkt en niet meer leest wat ze allemaal schrijven.’
‘Dat kan ik wel beloven, maar ik moet toch persconferenties geven.’
‘Waarom eigenlijk?’
‘Tja…’
‘Laat ze lekker gissen. Dat kunnen ze toch zo goed? Ze hebben hun oordeel toch altijd al klaar. Waarom moet jij daar dan eigenlijk nog gaan zitten?’
‘Jawel mam, maar zo werkt het toch niet helemaal. Ik… ach, nou ja, laat maar…’
‘Zeg…’
‘Ja?’
‘Ik heb van de week je oude plakboeken nog eens tevoorschijn gehaald, uit je FC Den Haag-tijd.’
‘O God…’
‘En alle Vanderhout-albums waar je in staat…’
‘Och jee…’
‘Dat blauwe shirt… staat je goed hoor. Weet je nog, dat je niet wou?’
‘Wat wou?’
‘Op de foto! Vanwege je haar, weet je nog…?’
‘Hou op, mam…’
‘Ik ben een voetballer, zei je, geen fotomodel. Toen hebben we je haar opzij gekamd, om die kale plekken een beetje te bedekken, weet je nog? Werkte goed hoor, je staat er prima op. ‘T is net of je echt haar hebt…’
‘Die comb-over was een heel slecht idee mam…’
‘Koomóver…?’
‘Comb-over, je haar zo overdwars kammen, zo noemen ze Engelsen dat. En de enige die je daarmee voor de gek houdt ben je zelf. Iedereen ziet dat je daaronder kaal bent, geloof me mam… Zelfs bij Fred Oster, en die had een speciale kapper die er een uur mee bezig was voor hij op televisie kwam.’
‘Fred Oster? Die had prachtig haar!’
‘Dat jij het niet ziet wil nog niet zeggen dat niemand het ziet, mam.’
‘Niet brutaal doen tegen je moeder, jongen.’
‘Ik had er nooit aan moeten beginnen…’
‘Dat overdwars kammen, bedoel je?’
‘Dat haar, die schoenen met extra hoge hakken, naar de KNVB gaan, alles! Ik deed het allemaal voor jou, ma, allemaal. Pa trok meer op Jaap, die mooier speelde, en jij zou wel eens laten zien dat ik toch eigenlijk beter was. Dat ik óók bij de grote jongens hoorde! Ja toch? Zo is het toch?’
‘Maar je hóórt ook bij de grote jongens, Dickie, écht! Ik heb het altijd gezegd: onze Dickie gaat het nog ver schoppen.’
‘Ja, hij ging de geschiedenis in als de coach die met één stomme wissel een Europees Kampioenschap verspeelde. Eindelijk loopt het, en ik verziek het. Ben je dan een grote jongen?’
‘Praat jezelf toch niet zo de put in.’
‘Het is net als met een comb-over: hoe je het ook föhnt en drapeert: het blijft nep! Sommige dingen zíjn gewoon niet zo, ma, wat je er ook aan sleutelt.’
‘Doe toch niet zo raar. Met je haar is het toch ook goed gekomen? Gewoon doorzetten Dickie, gewoon doorzetten. Heeft meneer Cruijff Nederland ooit kampioen gemaakt? En meneer van Gaal? Of meneer Adriaanse? Die zitten dan wel avond aan avond te solliciteren om jouw opvolger te worden, maar voorlopig zijn ze nog niet aan de beurt!’
‘Nou, dat duurt niet lang meer, ben ik bang.’
‘Wat krijgen we nu? Het is toch nog niet afgelopen?’
‘Weet je, mam?’
‘Nou?’
‘Ik heb een beetje heimwee.’
‘Ach jochie, dat heb je altijd gehad. Weet je nog, dat je ging kamperen op de Veluwe met Aad de Mos en Harrie Vos? Dat Harrie’s vader je na één dag terug moest brengen?’
‘Ja mam, hou op.’
‘Neem lekker een seresta’tje en ga vroeg naar bed. Morgen is er ween een dag.’
‘Weet je mam?’
‘Nou?’
‘Soms denk ik wel eens: was het maar weer 1957, toen ik begon bij ADO. Lekker balletje trappen op het schoolplein in de Majubastraat.’
‘Ik zie het nog voor me. Jij tussen al die grote jongens…’
‘Dan keek ik af en toe even omhoog… en dan stond jij te kijken, voor het raam.’
‘Dan zwaaide ik…’
‘Ja, of je maakte zo’n gebaar, zo van: laat je niet op je kop zitten!’
‘Precies. Dat bedoel ik. Ze zÃjn misschien wel groter, maar dat zegt toch ook niet alles?’
‘We zullen zien ma. We zullen zien.’
De Kano
Geplaatst op juni 10, 2004 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
‘Kunnen we beginnen?’
‘Deur dicht!’
‘Goed, heren. Het leek mij nuttig om nu de voorbereidingsfase voorbij en het echte toernooi gaat beginnen, nog een keer met het hele begeleidingsteam bij elkaar te komen en alle zaken eens op een rijtje te zetten. Willem heeft een agendaatje opgesteld. Willem?’
‘Tsja, nou ja, eerst de tactiek voor tegen Duitsland dan maar hè?’
‘Oké. Suggesties. Wie? De ruit? Een driehoek? Met vleugels, zonder vleugels? Pressing met centrale mandekking en een meeschuivende middellijn? Blokverdediging met opschuivende halfbacks? Halfhangende spitsen? Opkomende voorstoppers met verdedigende nevenfunctie? Diepe spitsen met relaties in de doelsfeer? Harde puntjes met een schot in de benen? Poppetjes met nopjes in broekjes met pijpjes!? Een fanfare? Iemand! Zeg het maar!’
‘Geef Dick even een glaasje water, jongens. Johan?’
‘Ik dacht eh, misschien moeten we het eens met achterspitsen proberen.’
‘Áchterspitsen?’
‘Ja, verdedigende aanvallers die zich terug kunnen laten zakken, maar ook goed in de één-op-één zijn. Zeg maar.’
‘Jezus Johan! Jij bent de kók, ja? Zorg jij nou maar gewoon dat ze hun bordjes leegeten!’
‘Hoho, Bert, je weet nooit, misschien is het een idee. Ga door Johan.’
‘Dan krijg je voorin meer lucht, en heb je eerder die aansluiting naar het middenveld. Via de zone.’
‘Hmmm. Zoiets?’
‘Ja, zoiets.’
‘Een soort eh… kano, als het ware. Een kano op het middenveld.’
‘Meer een parallellepipedum, als je ‘t mij vraagt.’
‘Ik hoor Dick al. We hebben gekozen voor een parallellepipedum op het middenveld.”
‘Hahahaha!’
‘Hahahaha!’
‘Ja zo kan-ie wel weer. Ik ben nog steeds de bondscoach, ja?’
‘Eef, jij nog iets?’
‘Nou, het is mij opgevallen…’
‘Wacheffe. Dick, Eef is van de communicatie, toch niet van de tactiek?’
‘Sorry Willem, maar zonder communicatie geen tactiek.’
‘Daar zou Eef wel eens gelijk in kunnen hebben, Willem. Ga door, Eef.’
‘Het valt mij op dat Edwin van der Sar bij een penalty altijd nogal voorovergebogen in dat doel staat. Ik vraag me af of dat het juiste signaal is, qua uitstraling. Ik denk dat het sterker is als hij gewoon rechtop staat. Zo van: hier ben ik, kom maar op.’
‘Als hij rechtop staat kan-ie niet bij de bal!’
‘Niet meteen gaan dwarsliggen, Joop. Ik vind dat Eef ergens wel een punt heeft, dus ik zou zeggen: probeer het eens. Train d’r eens op met Edwin.’
‘Ja, je weet nooit.’
‘Hans, jij als teammanager nog iets?’
‘Het lijkt mij goed om die maandag voor de eerste wedstrijd iets ontspannends te doen.
‘Oké. Frans Bauer bellen?’
‘Na zaterdag? In godsnaam, hou die Bauer uit de buurt.’
‘Freek?’
‘Hmmm…Wat vind jij Hans?’
‘Ik dacht meer aan iets spiritueels. Rama Polderman of zo.’
‘Da’s toch die goochelaar?’
‘Nee, jij bent in de war met Rasta Rostelli.’
‘Die is ook erg goed.’
‘Waarom nemen we ze niet allebei? De jongens zullen behoorlijk gespannen zijn, dus twee sessies is misschien niet zo’n gek idee.’
‘Kunnen we niet beter een voodoo-priester huren? Rob, als materiaalman, kun jij voor elf zwart-witte poppetjes zorgen? Gewoon voor de zekerheid?’
‘Is goed.’
‘Oké. Nou, dan zijn we er wel zo’n beetje, dacht ik. Edwin moet beter rechtop staan bij penalty’s, op de maandagavond voor Duitsland komen Rama Rostelli en Rasta Polderman, en we spelen met een kano op het middenveld.’
”T heeft ook iets van een sprits, zie je?’
‘Sprits, kano, rondo, hoe we het noemen zien we nog wel. Het gaat om ‘t idee.’
‘Hoewel, ‘t is eigenlijk meer een torpedo. Of hoe noem je dat, een zeppelin.’
‘Een Zeppelin Op Het Middenveld. Klinkt goed.’
‘Een grote, waar we allemaal in kunnen. Zweven we zo met z’n allen het stadion uit. Bye-bye!’
‘Ho jongens, geen vluchtgedrag hè? We zullen ze ‘ns een poepie laten ruiken!’
‘Ja, als ‘t ons dun door de broek loopt.’
‘Wat zei je, Willem?”
‘Lamaarsitte.’
‘Iemand nog iets? Bert?’
‘Ik krijg net een fax binnen van Oscar Hammerstein. ‘
‘Oscar Hammerstein?’
‘Ja. In opdracht van Clarence Seedorf.’
‘O?’
‘Clarence wil keepen. ‘
‘Wat?’
‘Clarence gaat alleen mee als hij mag keepen. Mijn cliënt is ervan overtuigd dat hij onder de huidige omstandigheden op die positie de beste bijdrage aan het team kan leveren, schrijft hij, en sommeert de bondscoach hem als zodanig op te stellen.’
‘Nou ja!’
‘Die gast is gestoord.”
‘Misschien is het wel een goed idee.’
‘Wat zeg je, Dick?’
‘Misschien is het wel een goed idee.’
‘Meen je dat nou?’
‘Nog een glaasje water voor Dick, jongens.’
JPB’s SUV
Geplaatst op juni 5, 2004 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Is het een goed idee het gebruik van de PC Hooft-tractor, ook wel sportutiliteitsvehikel (SUV) in de binnenstad aan banden te leggen? Ik denk het niet. De ervaring heeft geleerd dat …..
Lees verder
Ju-bil-eum
Geplaatst op juni 3, 2004 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
‘Juni ’74, Ruud. De WK-finale tegen Duitsland, weet je nog?’
‘O ja. Halve kabinet zat op de tribune, maar ik mocht niet mee. Ik had straf.’
‘Percies! Weet je nog waarom?’
‘Iets met billen?’
‘Ha die Ruud. Ga zitten. Hoe is het?’
‘Niet goed, niet goed, niet goed. Die hele toestand…. niet goed, niet goed, niet goed.’
‘Tja, ik kan me voorstellen dat je ervan baalt. Ik zou eerlijk gezegd niet graag in je schoenen staan.’
‘Duizelig, misselijk, zweten, spierkrampen, hyperventilatie …niet goed, niet goed, niet goed.’
‘Tja, dat zijn de onthoudingsverschijnselen, dat hebben we eerder gezien. Maar goed, we hebben gezegd dat het je hart is, dat je overwerkt bent, net als de vorige keer, en dat geloven ze, dus maak je daar maar geen zorgen over. Blijdt natuurlijk de vraag hoe dit heeft kunnen gebeuren.’
‘Tja, hoe gebeurd, hoe gebeurd. Je weet, ik kan het me achteraf nooit herinneren…dus ja, hoe gebeurd, hoe gebeurd… Je knijpt!’
‘Oké, dus dat weet je.’
‘Ja, ik knijp ja, ik knijp…ik knijp…’
‘Oké, dat is op zich goed. Dat je het acceptéért, daar hebben we lang aan gewerkt. In het begin ontkende je alles gewoon.’
‘Ik was ‘t me niet bewust, niet bewust, niet bewust.’
‘Disssociatieve amnesia noemen we dat, dat is heel normaal in dit soort gevallen, maar daar zijn we dus doorheen.’
‘Die videobeelden, die videobeelden, die videobeelden…’
‘Ja, dat was pijnlijk, maar goed, het was nodig. En het heeft geholpen. Je erkent nu dat je het doet. Maar ik dacht dat we langzamerhand een situatie bereikt hadden waarin het hantéérbaar was. Je ging toch naar die… hoe heet ze ook alweer?’
‘Esmeralda.’
‘Zie je die nog steeds?’
‘Jawel, maar ze was op vakantie.’
‘Ah juist. En zij heeft geen vervanger?’
‘Jawel, maar die is niet goed… ‘s niet goed… ‘s niet goed.’
‘O?’
‘Goeie billen, ik moet goeie billen hebben.’
‘Maar als er niemand is, Ruud, daar hebben we het toch ook over gehad? Daar hebben we toch ook iets over afgesproken?’
‘Ja ik weet het, ik weet het, ik weet het.’
‘Wat zou je dan doen?’
‘In m’n eigen billen knijpen.’
‘Ja precies. En? ‘
‘Ik weet niet, ‘t is minder.’
Natuurlijk is het minder, Maar ja, altijd nog beter dan dat gedonder van nu, hè?’
‘Ja, dat is zo, dat is zo…Eigen billen knijpen, goed onthouden, eigen billen knijpen, goed onthouden…’
‘Trouwens, even wat anders. Wist jij dat vandaag een speciale dag is?’
‘Geen idee. Wereld Billendag?’
‘Juni ’74, denk eens na.’
‘Juni ’74? Juni ’74? Kabinet den Uyl, Minister van Economische Zaken, kabinet Den Uyl, minister van Economische Zaken…’
‘Ja precies. Ik heb er zelf geen moment aan gedacht, maar ik las dat boek van Auke Kok, Wij waren de besten, over hoe wij toen de WK-finale van Duitsland verloren, weet je nog?’
‘O ja. Ik mocht niet mee, ik mocht niet mee. Halve kabinet zat op de tribune, maar ik mocht niet mee. Straf, ik had straf.’
‘Precies! Weet je nog waarom?’
‘Iets met billen?’
‘Klopt. Wacht, ik zal het je voorlezen. Pagina 222, Auke Kok maakt een vergelijking tussen het Oranje-elftal van toen en het Kabinet Den Uyl: vernieuwend, bevlogen, getalenteerd, maar slecht gedisciplineerd en geneigd tot zelfoverschatting. Dan citeert hij Tjerk Westerterp…’
‘Tjerk! Enorme billen, echt gi-gant-tisch. Maar stevig, goed gevormd. Beetje koeiebillen….’
‘Er werd heel veel gezopen, vertelt Tjerk, en sommige kabinetsleden konden hun handen niet thuishouden. ”In vliegtuigen werden stewardessen lastiggevallen,” zegt hij. ”Tegen een van ons heeft de KLM nog eens een vliegverbod overwogen: het personeel was het zat om…”?’
‘Eh…iets met billen…?’
‘Precies! Het staat er, letterlijk: ”Het personeel was het zat om steeds in de billen te worden geknepen”!’
‘Stewardessenbillen. Oei! Staan ze daar, met het karretje. Gaan ze bukken. Ja, dan…!
‘Rustig Ruud.’
‘Trouwens, dat was ik niet, toen, dat was…’
‘Nee, oké, in dat ene geval was jij het toevallig niet. Maar er lág een probleem, dat weet je ook. Toen heeft Joop de KLM moeten beloven dat jullie straf zouden krijgen, en dat was dus dat jullie niet mee mochten naar de finale, en dat je hulp zou zoeken. En toen ben ik erbij gehaald. Dat liep toen via Irene Vorrink.’
‘Irene Vorrink…goeie billen, beetje…’
‘Anders was je toen al de klos geweest. Dan was je nooit premier geworden. Dus ik wil maar zeggen: we zijn nu dertig jaar verder. Als je ‘t zo bekijkt is het eigenlijk heel lang goed gegaan.’
‘Dertig jaar… al die billen, duizenden billen…’
‘Maar wat denk je, kom je d’ruit met Kofie Annan?’
‘Kofie Annan, goeie billen. Stevig en toch….’
‘Jezus Ruud, je hebt toch niet …?’
‘Zoveel billen, ik weet het niet meer. Dertig jaar, overal billen…’
‘Verdomme Ruud, onthoud dat nou: je eigen billen. Je eígen billen!’
Pizza Hurt
Geplaatst op mei 26, 2004 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
De camera is ingezoomd. Het enige dat je ziet is een neus en rechts daarvan een stukje van het oog. Een jonge vrouw, geen twijfel. Alles wijst erop dat ze lacht. Oprecht lacht, zou je haast zeggen, geméénd, te oordelen naar de twinkeling in dat ene bruine oog. De neus is goed gevormd, mooi spits, de vleugels strak horizontaal, de rug licht gebogen, al is het geen wipneus. De huid is schoon, gaaf, goed doorbloed en glanst een beetje. Zij verzorgt zichzelf goed. Het licht komt van een flits, goed gericht en goed gedoseerd – als van een vakfotograaf.
De camera zoomt iets uit. Ja, ze lacht. En wat een lach! Jukbeenderen als appeltjes, lippen gewelfd als muzieksleutels, een prachtige rij helderwitte tanden.
Ze doet een beetje denken aan Doris Day. Girl next door. Die kon ook zo lachen. Zo van: is het niet allemaal helemaal geweldig, wat mij overkomt? Overrompeld, en daardoor des te overrompelender. Een actrice misschien, gefotografeerd bij een première? Haar haar is opgestoken. Toch gewoon een kleuterleidster misschien, temidden van haar kinderen, voor de klassenfoto, de dag voor de vakantie?
Het kan allebei.
Laten we haar Doris noemen.
Hi Doris.
Er wordt verder uitgezoomd. Nu zien we Doris’ hand, verpakt in een chirurgische latex handschoen. Ze steekt haar duim omhoog. Ach natuurlijk. Doris is een verpleegster. We zien hem nog niet, maar naast haar op de foto staat een patiënt. Wedden? Hij is hersteld en wil graag met haar op de foto, deze donkerblonde engel die hem gered heeft.
‘Drie weken geleden zagen we het nog somber in met u hè, meneer Jansen?’ zegt Doris. Meneer Jansen knikt ontroerd, zijn stem weigert.
‘Maar deze kanjer heeft het gered! Hé, meneer Jansen?’
Meneer Jansen opent zijn mond, er komt niets uit.
‘U kan morgen weer naar huis! Ja! Had u ook niet gedacht hè?’
‘Hu-oerpf,’ zegt meneer Jansen. Hij is nog niet bij stem. Hij knijpt in haar hand, zijn ogen vullen zich met tranen.
Opnieuw wordt uitgezoomd en inderdaad, daar is meneer Jansen. Althans, , we zien een klein stukje van zijn neus, met naarnaast nog net een reepje gaasverband. Doris buigt zich naar hem over, zodat ze er allebei goed op komen.
Het lijdt geen twijfel meer: ze is verpleegster of iets dergelijks. Bejaardenverzorgster. Operatiezuster. Een mooi, fris, aantrekkelijk meisje, dat misschien model had kunnen worden, of actrice, maar ze koos voor de verzorging. Mensen helpen, de samenleving dienen.
Misschien is ze gelovig. Ja, dat zal het zijn: ze is godsdiestig opgevoed, protestants waarschijnlijk, en ze heeft geleerd dat je talenten van God komen, en dat je er iets mee moet doen waar de wereld wat aan heeft. Ijdel gedoe in de showbusiness hoort daar niet bij. Vandaar haar keuze voor de zorg. En vandaar haar populariteit bij de patiënten.
Zo’n meisje, met zoveel mogelijkheden.
De camera zoomt nog verder uit. Achter het hoofd van meneer Jansen was al iets zwarts te zien, maar het was onduidelijk wat dit was. Nu blijkt dat meneer Jansen op een stuk zwart plasticfolie ligt. Zijn gezicht is volledig zichtbaar. Er zijn andere wonden, die niet verzorgd werden, zijn gelaat is grauw en zijn mond staat vreemd half open. Zijn borst is bedekt met iets dat lijkt op ijs in een plastic zak.
Doris lacht haar parelende lach en steekt enthousiast haar duim op bij een lijk.
Meneer Jansen is dood, en Doris is daar kennelijk heel blij om.
Een laatste zoombeweging, we zien het hele beeld, dat blijkbaar een kwartslag gedraaid was.
Doris draagt een kaki buitensportbroek, de ijszakjes zijn bedrukt met Arabische lettertekens.
Achterop de foto staat een bijschrift.
Doris heet Sabrina, Sabrina Harman.
Ze is reservist bij de 372e politie-compagnie van het Amerikaanse leger en werkt in de Abu Ghraib gevangenis in Bagdad, waar zij belast is met het breken van het moreel van de arrestanten, zodat zij gaan praten. Doris/Sabrina is ook de vrouw in de foto van die naakte gevangen die zo kunstig in piramidevorm zijn opgestapeld. Het schijnt dat dit Doris/Sabrina’s idee was.
In het normale leven is Doris/Sabrina ‘assistent-manager van een pizza-restaurant in Alexandria, Virginia’, zoals de New York Times berichtte.
Je ziet haar voor je, op zo’n foto in een gouden lijst boven de counter, of in de gang naar de toiletten. ‘Employee Of The Month.’ Misschien wel employee of the year. Dat moet dan 2002 geweest zijn, voor ze naar Irak ging.
Weer die lach.
Ze missen haar daar, bij de Pizza Hut.
Och, ‘t is zo’n fijne meid.
Hummer-heimwee
Geplaatst op mei 26, 2004 | Gearchiveerd The Semidaily Kuitenbrouwser | Reageer
Van onze Stadsredactie
AMSTERDAM 3 JUNI 2004. De winkeliersvereniging PC Hooftstraat heeft het gemeentebestuur gevraagd een einde te maken aan het verbod op het gebruik van 4WD’s en SUV’s in de binnenstad. ”Het verbod leek ons aanvankelijk wel een goed idee,” verklaart Toon Bank, woordvoerder van de vereniging, ”maar het ziet ernaar uit dat we van de regen in de drup zijn beland.” Bank doelt op de laatste trend op vierwielergebied: de SUV’s, ook wel de PC-Hooftractor genoemd, hebben plaats gemaakt voor échte tractoren. En inmiddels is ook al andersoortig rollend materieel uit de land- en wegenbouwsector gesignaleerd. Heftrucks, bulldozers, bobcats, er staat zoveel langs de stoep, je zou denken dat de straat verblijd werd met een metrostation. ”Op zich begrijp ik het wel, ” zegt Bank, ”ik bedoel… je moet toch wát.”
Net als we bij de Van Baerlestraat zijn, komt van om de hoek een dragline op rupsbanden aangereden. De graafarm scheert rakelings langs de etalegeruit van Jacques d’Ariège. ”Daar heb je Herman Heinsbroek weer,” zucht Bank, ”zeker iets vergeten.”
Een zwarte dieselwalm verspreidt zich door de straat. Bank schudt z’n hoofd. ”Je zou haast heimwee krijgen naar de Hummers.”
De 15 Nederlandse zinnen die elke importbruid moet kennen.
Geplaatst op april 27, 2004 | Gearchiveerd Geen categorie | 2 Reacties
Geachte Minister Verdonk,
U heeft de eisen bekend gemaakt waar een ‘importbruid’ in de toekomst aan moet voldoen om in Nederland te worden toegelaten. De toetsing van die eisen vindt plaats door middel van een computerexamen op afstand, vertelde u tijdens een spreekbeurt in het Haagse café Van Buuren.
Als ik u was, mevrouw Verdonk, zou ik dit onderdeel van het traject goed in de gaten houden. Nemen uw ambtelijke adviseurs u wel serieus? Of zijn die nu al bezig uw ferme plannen stilletjes om te kneden tot wassen neus?
U denkt nu wellicht dat ik bevooroordeeld ben jegens de Haagse bureaucratie, en dat ben ik ook, maar er zijn ook een paar aanwijzingen die mijn scepsis rechtvaardigen. Om die toetsing te beveiligen tegen fraude wordt gewerkt met een ‘pincode’, las ik in de krant. Dit lijkt mij onzin. Pincodes werken als je niet wilt dat iemand zich voor jou uitgeeft, terwijl we hier te maken hebben met mensen die misschien juist wel hun plaats willen laten innemen door iemand anders. In dat geval biedt een pincode alleen maar een extra mogelijkheid tot frauderen.
Mijn tip: kijk daar nog eens naar.
En dan de beheersing van de Nederlandse taal die u gaat eisen. Vijfhonderd Nederlandse woorden moet een importbruid kennen, liet u vorige week weten tijdens een spreekbeurt in politiek café Van Buuren in Den Haag. Dat aantal, vijfhonderd, waar komt dat vandaan? Weet u zeker dat u op dit punt goed geadviseerd bent?
Weet u hoe groot de woordenschat is van het gemiddelde Wat & Hoe-gidsje voor toeristen? Tussen 1000 en 1500. Als dat het minimum is om je te redden tijdens een vakantie, is vijfhonderd voor een heel nieuw leven misschien toch wat aan de magere kant, vindt u niet? Weet u hoe groot de woordenschat van een Nederlander met LBO-niveau is? Minimaal 2500 woorden. Het internationale taleninstituut Berlitz noemt dit level 4, de European Council for Language Policy duidt het aan als B1.1: het minimum om als burger te functioneren. Wat u verlangt is het allerlaagste beheersingsniveau dat überhaupt meetbaar is, Berlitz-level 1, Euronorm A1.1. Een leerling die van het VMBO afkomt spreekt twee keer zo goed Frans (A2.2.) als het Nederlands dat u van een importbruid wilt eisen. Een taaltraining die niet verder gaat dan 500 woorden is ‘geldverspilling’, legde een woordvoerder van Berlitz mij nog uit. ‘Om er echt iets aan te hebben moet je minstens doorgaan tot A2.’
Mijn tip: kijk ook daar nog eens goed naar.
Een columnist kan niet vaak genoeg ergens tegen zijn, begreep ik uit HP De Tijd van vorige week, en dat is ook zo: wie de wereld wil verbeteren moet maar Kamerlid worden, en, inderdaad, een Kamerlid moet geen columnist worden. Toch wil ik deze keer een uitzondering maken. Meisjes die plompverloren uit een gehucht in Anatolië of het Rif-gebergte geplukt worden en overgeplant naar Nederland omdat het nu eenmaal zo voor ze geregeld is, worden hier niet gelukkig, dus uw streven om deze misstand uit te bannen is sympathiek en verdient steun. Daarom heb ik een lijstje opgesteld van de vijftien Nederlandse zinnen die een importbruid hoe dan ook zou moeten beheersen, wil zij worden toegelaten. Misschien kunt u er iets mee.
1: Allah is groot, Allah is machtig, maar het was natuurlijk wel erg lang geleden.
2: De kat krabt de krullen van de trap en moeder snijdt zeven scheve sneeën brood. Dat u niet denkt dat ik gek ben.
3: Nee, kleine Ali, die mevrouw ís geen hoer!
4: Nee, kleine Ali, Murat ís geen held!
5: Nee dank u, Imam, hij zit al op voetbal, judo en breakdancen, dus dat wordt wat veel.
6: Een burka? Wat is dat?
7: Lijkt me levensgevaarlijk op de fiets.
8: Thuis? Thuis? We zijn nu toch hier?
9: Geeft u mij alsjeblieft deze baan, of wilt u mij in de armen van de Jihad drijven?
10: Het NOS-Journaal mag dan links zijn, het is beter dan Al Jazeera.
11: Sorry dat ik laat ben, er lagen bladeren op de rails.
12: Waar ik vandaan kom gebeurt dat nooit. Maar ja, daar hebben we ook geen rails.
13: Besnijdenis? Nee, dank u. Aan mijn lijf geen polonaise.
14: Sorry, u kent die uitdrukking niet? Voor mij geen genitale make-over.
15: Kunt u mij de weg naar ‘t Blijf Van M’n Lijf Huis vertellen, meneer?
Voor meer suggesties ontbreekt hier de ruimte, maar mocht u er behoefte aan hebben, dan kunt u altijd contact opnemen.
Met hoogachting en vriendelijke groet,
Jan Kuitenbrouwer
Popi’s en kwali’s
Geplaatst op april 21, 2004 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Pierre Vinken, voormalig topman van Reed Elsevier, raakte er begin jaren negentig van overtuigd dat er aan het eind van dat decennium op de wereld nog tien grote uitgeverijen zouden zijn. “Alleen de tien grootste zullen overleven, ” verklaarde hij, ”en wij zijn daarbij.” Het rendement van zo’n werelduitgeverij, vond Vinken, diende boven de 15% te liggen, een getal dat in de bedrijfstak alleen gehaald wordt door concerns die zich toeleggen op de populaire en de zakelijke markt, en lastige producten als kwaliteitskranten en literaire boeken links laten liggen.
Omdat het met serieuze dagbladen en literaire boeken ondoenlijk is dat soort winsten te maken, gooide Vinken die onderdelen van het Elsevier-concern eruit – eerst de boeken, later de Nederlandse Dagbladunie, uitgever van NRC Handelsblad en het Algemeen Dagblad, dat werd overgenomen door PCM, uitgever van de Volkskrant, Trouw en Het Parool. Door zijn unieke geschiedenis (voortgekomen uit het verzet) en structuur (stichtingen zonder winstoogmerk) zou PCM wel kunnen overleven zonder een marge van 15-plus, was de gedachte.
Vorige maand werd PCM overgenomen door de Britse investeerdergroep Apax, die het bedrijf binnen zes à acht jaar wil doorverkopen. Potentiële kopers: een van die tien mega-uitgeverijen waar Pierre Vinken het over had, die winstmarges van minimaal 15% hanteren.
Ra, ra hoe Apax dat gaat doen.
De afgelopen weken heb ik zo eens aan mensen gevraagd hoeveel redacteuren zij denken dat er werkzaam zijn bij de Volkskrant. De schattingen liepen uiteen van 40 tot 120. Het zijn er, vernam ik onlangs, ongeveer 270 (220 full time equivalenten, zoals dat heet). Een dagbladredacteur verdient al gauw een ton (in guldens) per jaar, schrijvende redacteuren die per week hooguit driehonderd woorden afscheiden zijn in Nederland geen uitzondering, bureauredacteuren zetten in een week met z’n drieën of vieren een bijlage van vijf of zes pagina’s in elkaar, een fractie van wat zo’n team bij een weekblad produceert. Britse kranten worden met veel minder personeel gemaakt.
Kortom: het lijdt geen twijfel dat Apax de komende jaren gaat snoeien bij PCM, zeker als straks blijkt, zoals experts voorspellen, dat met het herstel van de economie niet de oude advertentieomzetten terugkeren, bijvoorbeeld omdat adverteerders via internet intussen een beter kanaal gevonden hebben.
Voor de gemiddelde PCM-abonnee zullen de saneringsacties als een verrassing komen, want het enige dat zij de afgelopen maanden in hun kranten te lezen kregen is dat PCM toch maar blij mag zijn met zo’n kapitaalkrachtige nieuwe eigenaar, die nota bene wil gaan investeren in de ‘verbreding’ van het boekenbedrijf! (Of ook de diepte van het boekenfonds – lees de matig renderende literaire activiteiten – intussen gewaarborgd zijn, werd nergens vermeld.)
Goed, dus over vijf jaar heeft Nederland waarschijnlijk een paar dagbladen minder.
Is dat erg?
In discussies over de media gaat het in Nederland altijd over ‘pluriformiteit’. Ik ben er zelf als journalist ook mee opgegroeid: kom niet aan de ‘pluriformiteit’, want dan kom je aan, nou ja, de grondslag van de democratie! Dan marcheren we zo met z’n allen terug de duisternis in.
Het Nederlandse mediabestel, zowel de omroep als de pers, is de vrucht van een onvermoeibaar streven naar ‘pluriformiteit’. Maar zoals je niet op commando spontaan kunt zijn, is pluriformiteit iets dat zich in wezen niet laat regisseren. Uniformiteit, ja, dat kun je organiseren, dat is waar totalitaire regimes zich op toeleggen, maar pluriformiteit is iets dat van nature bestaat en blijft bestaan zolang je maar niet ingrijpt.
Vandaar ook dat die pluriforme pers van ons eigenlijk helemaal niet plurifom ís. Als ik in drie minuten het basismodel voor een pluriform Nederlands krantenbestel moest ontwerpen, zou ik zeggen: twee kwaliteitskanten, één links, één rechts, en twee populaire kranten, één links, één rechts. ‘S ochtends en ‘s avonds van elke kleur één. Als je nu alle landelijke kranten afschafte, tien jaar met je armen over elkaar ging zitten en de markt het werk liet doen, zou je zo’n soort tableau krijgen.
Toch is het Nederlandse aanbod, ondanks al dat gestreef naar pluriformiteit, minder geschakeerd: met één landelijke titel meer ontbreken toch nog twee van de vier varianten (de linkse popi en de rechtse kwali). Kan iemand mij de ideologische nuances tussen NRC Handelsblad, de Volkskrant, Trouw en Het Parool uitleggen?
Voor Hilversum geldt hetzelfde.
Pluriformiteit was de gronslag van de publieke omroep, en toch is die veelvormigheid in de praktijk ver te zoeken. Maria Henneman, AVRO-chef van Netwerk, had geen enkele fiducie in het plan om de EO aan Netwerk toe te voegen. Stel je voor, verklaarde zij op de radio, straks krijg je de ene avond een reportage over de gruwelen van Hamas en de volgende avond een item over de gruwelen van Sharon! Let wel, hier spreekt een werknemer van de publieke omroep, het kroonjuweel van de pluriforme Nederlandse mediacultuur.
Of zoals TROS-directeur Karel van Doodewaerd het ooit formuleerde: ‘De publieke omroep, dat is in wezen drie keer de Volkskrant.’
Ook hier die paradox: hoe ‘beter’ je de pluriformiteit organiseert, hoe meer zij in het gedrang komt.
Vandaar waarschijnlijk dat Joop Daalmeijer, netmanager van Nederland Twee, afgelopen weekend in NRC-Handelsblad bekend maakte dat die zender wat hem betreft de stem van ‘rechts’ Nederland moet worden. Dat Daalmeijer zelf meer een linksige Nederland 3-kijker is bleek wel uit de manier waarop hij ‘rechts’ als synoniem gebruikte voor ‘de onderbuik’, alsof boven de navel geen leven mogelijk is voor rechtse ideeën, maar dat het de ‘pluriformiteit’ van ons mediabestel ten goede zou komen als er een rechts georiënteerde tv-zender was, daar heeft hij wel volkomen gelijk in.
Control H
Geplaatst op april 15, 2004 | Gearchiveerd Geen categorie | 2 Reacties
Gastarbeiders, rijksgenoten, internationale forensen, migranten, nieuwkomers, medelanders, ‘mensen wier wieg niet in Nederland heeft gestaan’ – niets is ons vocabulaire bespaard gebleven.
In een berucht geworden interview met The Observer deed Kingsley Amis, schrijver van de klassieker Lucky Jim en een van de angry young men van de naoorlogse Britse literatuur, de bekentenis dat hij een grote bewondering had voor Margaret Thatcher. En eigenlijk, biechtte hij in één moeite op, hield hij meer van figuratieve dan van non-figuratieve kunst. Eerlijk gezegd vertrouwde hij Picasso gewoon niet. Voorts, sloot hij af, was het hem opgevallen dat liefhebbers van Thatcher en figuratieve schilderkunst vaak een helder en zorgvuldig taalgebruik hadden, terwijl progressieve mensen die van abstracte kunst hielden zich vaak nogal slordig uitdrukten.
Of zoals J.L. Heldring het stelt in De Taal Op Zichzelf Is Niets (Veen, 1993): ‘Het idealisme leidt vrijwel onvermijdelijk tot onbepaaldheden, het pragmatisme tot concrete omschrijvingen.’
En toch, als er maar voldoende reden is om niet te zeggen waar het werkelijk op staat, kunnen conservatieven er ook wat van. Wat betreft de manier waarop in Nederland ‘immigranten’ worden aangeduid, bijvoorbeeld, kunnen links en rechts elkaar de hand geven: vijftig jaar lang hebben ze gezamenlijk, in wisselende combinaties, om de hete brei gedanst. Beginnend in 1946, toen de Indonesiërs die premier Beel prefereerden boven president Soekarno ‘repatrianten’ genoemd werden (terwijl de meeste nooit eerder in Nederland geweest waren), tot vorige week aan toe, toen een Haagse PvdA-wethouder voorstelde voortaan het woord ‘allochtoon’ niet meer te gebruiken.
Gastarbeiders, rijksgenoten, internationale forensen, migranten, etnische minderheden, nieuwe Nederlanders, nieuwkomers, oudkomers, medelanders, ‘mensen wier wieg niet in Nederland heeft gestaan’ (een schooldirecteur onlangs op de radio) – niets is het Nederlandse vocabulaire de afgelopen decennia bespaard gebleven. En dat alles omdat het na-oorlogse Nederland een e-migratieland wilde zijn, zodat de praktijk, dat er veel meer mensen het land inkwamen dan eruit gingen, zoveel mogelijk aan het oog (en oor!) diende te worden onttrokken. Wat dat betreft is er niet zoveel verschil met de fictieve newspeak uit George Orwells 1984 of de authentieke van Lenin, die woorden als ‘meneer’, ‘mevrouw’, ‘winst’ en ‘bezit’ afschafte.
Want het is niet alleen de inherente vaagheid van een geïdealiseerd wereldbeeld die tot veel politieke gobbledygook leidt, zoals Heldring stelt, het heeft er ook mee te maken dat het woordenboek zich nu eenmaal een stuk gemakkelijker laat retoucheren dan de werkelijkheid. Het verbeteren van de wereld is hard werken, de materie is weerbarstig, zoals Den Uyl zei, en ja, als politicus of activist wil je op een gegeven moment toch iets laten zien. Zo ontstaat de verleiding om, zolang het onrecht waarop de strijd zich richt niet uit de wereld is, het in elk geval maar vast uit het woordenboek te schrappen.
Er is een taalkundige theorie (Sapir-Whorf, 1929, herontdekt in de jaren vijftig) die stelt dat woorden het denken beïnvloeden en je door de taal aan te passen de gedachten van mensen kunt sturen. Lenin was zijn tijd dus vooruit, maar het leger van politiek correcte taalvernieuwers dat sinds de jaren tachtig met het rode potlood over de schouder door ons spraakgebruik patrouilleert, loopt wetenschappelijk gezien achter de feiten aan, want Sapir-Whorf wordt door linguïsten niet meer zo serieus genomen.
Als alleen het woord en niet de bijbehorende gedachten veranderd worden, raakt dat nieuwe woord onvermijdelijk bezoedeld met oude connotaties en kun je op een gegeven moment weer opnieuw beginnen. (De ‘eufemisme-tredmolen’ noemt de filosoof Steven Pinker dit.) Het is precies wat we de afgelopen vijftig jaar in Nederland gezien hebben: zo’n nieuwe term biedt even soelaas, tot iemand er ‘vuile rot!-‘ voor plakt en dan zijn we weer terug bij af.
‘Allochtoon’ was ooit het neutrale, correcte, waardevrije alternatief voor wat niet gezegd mocht worden, of het nu ‘immigrant’, ‘buitenlander’, ‘roetmop’ of ‘geitenneuker’ was. Maar Glimmerveen en Janmaat zeiden ook ‘allochtoon’, en zo raakte de blanke, onschuldige larf langzaam weer ingesponnen in vuile, oude gedachten. De Marokkaan werd een kut-Marokkaan en hoe hard we ook gummen, de schim van dat hatelijk voorvoegsel wissen we nooit meer uit.
Wat die Haagse PvdA-er éigenlijk wil – dat Den Haag geen allochtonen meer kent maar uitsluitende nog Hagenaars – is natuurlijk een mooi streven, maar daar is veel zwaar en ondankbaar werk voor nodig. Met één commando voor de testverwerker en een serie interviewtjes op radio en tv kom je er niet.
Maar links is hardleers, want de taalpoetserij gaat gewoon door.
Na de aanslagen in Madrid kreeg Wouter Bos op televisie de vraag voorgelegd of hij vond dat het Nederlandse leger nu in Irak moet blijven of niet. ‘Mijn beweging is van mening dat…’ zei hij, enzovoorts. Het was geen toeval, overal waar hij anders ‘partij’ zou hebben gezegd, zei hij nu ‘beweging.’ De PvdA is geen partij meer, maar een ‘beweging.’ Zou Wouter Bos wíllen. En dus zegt hij het maar vast. Een nieuwe trui voor de leider en een nieuwe naam voor de partij. De BvdA. Hoewel, arbeid, is dat nog wel modern? Zou ‘inzet’ niet beter zijn? Moet de PvdA niet BvdI gaan heten?
Toen, vorige week, verscheen het integratierapport van Groen Links. Geheel conform de theorie van Steven Pinker gaf Groen Links de eufemisme-tredmolen nog maar eens een zwengel en verving het, kennelijk besmet geachte, woord ‘integratie’ door het prettig progressief klinkende ’emancipatie.’ Even Control-H intikken op de tekstverwerker, ‘alles vervangen’, en klaar is Groen Links. Het gaat niet om de ‘integratie’ van ‘minderheden maar om hun ’emancipatie.’
Trouwens, zou Groen Links daar ook de fundamentalistische, anti-democratische agitatie toe rekenen die in sommige Nederlandse moskeeen plaatsvind en die door de bezoekers ongetwijfeld ook als reuze emanciperend wordt ervaren? Gezien de steunbetoging die voor hem georganiseerd werd zou je zelfs de actie van Murat D. als een daad van emancipatie kunnen opvatten. Wat Abu Jah Jah nastreeft: ook emancipatie.
Of bedoelt Groene Links uiteindelijk niets anders dan ‘integratie’ en dient dit nieuwe label alleen om wat meer op te vallen in het schap van de politieke supermarkt?
Dat is het rake aan Kingsley Amis’ formulering: hij vertrouwde Picasso gewoon niet.
Pluriformiteit
Geplaatst op april 8, 2004 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
De omroepverenigingen waarvoor het publieke bestel ooit bedacht werd hebben het blijkbaar niet meer nodig en die ene omroep waarvoor het stelsel nu juist níet werd opgericht, is ervan afhankelijk geworden.
De TROS heeft als enige omroep met verontwaardiging gereageerd op de bevindingen van de commissie Rinnooy Kan – een betere illustratie van de verwording van het publieke omroepbestel is niet denkbaar. Kennelijk is de TROS de enige omroep die nog een dermate sterke binding met z’n achterban heeft, dat ze het als een bedreiging van hun bestaan ervaren wanneer die band, zoals Rinnooy Kan bepleit, wordt doorgesneden.
De AVRO, VPRO, VARA, KRO, NRCV en de EO zien er blijkbaar geen bezwaar in dat de Liberalen, de Libertairen, de Sociaaldemocraten, de Katholieken, de Vrijzinnige en de Othodoxe Protestanten straks niets meer over hun programma’s te zeggen hebben. Ze gedragen zich als een bergbeklimmer die bekneld geraakt is tussen twee rotsblokken en zijn eigen been afzaagt om verder te kunnen. Ik bedoel, de evenredige vertegenwoordiging van die verschillende levensbeschouwelijke groepen, daar was het toch allemaal om begonnen?
Niet de wens van de leden vormt de maatstaf voor de programmering van de publieke zenders, maar een geheimzinnige, nauwelijks te omschrijven en toch bindende vorm van culturele consensus. Een kwestie van wat ‘nette mensen’ denken dat andere ‘nette mensen’ willen zien en horen. ‘Ik gebruikte dat been toch nooit,’ zegt de bergbeklimmer.
Kennelijk halen de omroepen hun legitimatie inmiddels ergens anders vandaan. Waar vandaan? Uit Den Haag, waar elke bloedgroep zo zijn politieke protectie geniet, de AVRO bij de VVD en D’66, de confessionelen bij het CDA, de Vara en de VPRO bij de PvdA, Groen Links en de SP, BNN bij allemaal een beetje (de jeugd!) – alleen de TROS, de grootste publieke omroep, die is politiek dakloos. ‘Over ons wordt in Den Haag altijd een beetje lacherig gedaan,’ zei TROS-directeur Karel van Doodewaerd onlangs in een interview. Het heet de Volksvertegenwoordiging, dat orgaan daar aan het Binnenhof, maar die term moeten we niet al te letterlijk nemen.
De omroepverenigingen waarvoor het publieke bestel ooit in het leven werd geroepen hebben dat bestel niet meer nodig en die ene omroep waarvoor het nu juist nÃet werd opgericht, is ervan afhankelijk geworden. De TROS begon veertig jaar geleden als de enige ‘niet-echte’ omroep, inmiddels is het de enige echte. Niet dat ze worden beloond voor die trouw aan hun oorspronkelijke missie. Integendeel, de TROS mag dan de grootste omroep zijn, de muziek waar hun leden van houden, Marianne Weber en Frans Bauer, mogen ze op de radio niet draaien.
En opnieuw kwam er een commissie die de hele zaak bestudeerde, die zichzelf betitelde als visitatiecommissie, waarschijnlijk om de indruk te wekken dat dit keer geen lichaamsholte aan de inspectie zou ontsnappen, en opnieuw werd er geen echte keuze gemaakt tussen de twee modellen waarop de discussie zich alweer enige tijd toespitst (het ‘productiehuizenmodel’ en het ‘thuisnetfusiemodel’). Nee, er werd een derde constellatie geïntroduceerd die, hoe kon het anders, ‘elementen van beide’ bevat.
Los van de merites van al die modellen, als na zóveel studie, analyse en advies het zoveelste moeizame compromis uit de bus rolt, weet je zeker dat er over vijf jaar opnieuw een commissie aan het werk kan, en vijf jaar daarna waarschijnlijk weer. Bewindspersonen komen en gaan, en de publieke omroep blijft gewoon bestaan.
‘Toen mij tien maanden geleden het omroepsysteem werd uitgelegd…’ zei staatssecretaris Mady van der Laan afgelopen zaterdag in een vraaggesprek met NRC Handelsblad naar aanleiding van het rapport. De portefeuille ‘Publieke Omroep’ is in handen gegeven van een nieuwkomer was die vóór de inburgeringscursus nog nooit van omroepverenigingen gehoord had. Is er wel radio en televisie in het land waar zij vandaan komt, of ook dat niet? En deze staatssecretaris moet beoordelen of dit een zinnig rapport is?
Er zou misschien eens een politieke zwaargewicht op die post moeten worden gezet, in plaats van dat hij in de blessuretijd van de formatie nog even wordt toegeschoven aan iemand die nog over was, of aan een leuke, nieuwe beginneling die men wel eens een periodetje wil uitproberen.
Op de dag dat de netmanager, kanaalcommissaris, stationschef, of hoe die functionaris bij Radio 2 ook mag heten, bepaalde dat Marianne Weber en Frans Bauer op die zender niet gedraaid mogen worden, had de TROS natuurlijk direct en met veel stampei uit het publieke bestel moeten stappen. Deze nieuwe dreigende beknotting van hun programmatische vrijheid lijkt me een goede aanleiding dat alsnog te doen. Wibo van der Linde zit al op het REM-eiland, ze kunnen zo weer opnieuw beginnen.
« ga terug — volgende pagina »