‘CLITEUR BEGON ZELF’
Geplaatst op april 3, 2004 | Gearchiveerd The Semidaily Kuitenbrouwser | Reageer
AMSTERDAM, 2 april 2004.
Als het gaat om de verruwing van het debat, heeft Paul Cliteur zelf ook de nodige boter op het hoofd. Dit beweert de Islamoloog professor dr. H. ‘t Matje, verbonden aan InTraPoMu, het instituut voor Inter- Trans- Poli- en Multiculturele Studies te Leiden.
Prof. ‘t Matje stelde ons bijgaande foto ter beschikking, genomen tijdens een interfacultair overleg van enkele weken geleden, waarbij Cliteur met oneigenlijke middelen zijn standpunt inzake het plantenverzorgingsrooster zou hebben willen doordrukken. Momenteel krijgen de planten op de Leidse Universiteit eens per week water, Cliteur bepleit al jaren een frekwentie van twee keer per week. ‘t Matje, hier op de rug gezien: ‘Ik heb het incident aanvankelijk met de mantel der collegialiteit bedekt, maar nu Cliteur anderen beschuldigt van geweldsdreiging en intimidatie, acht ik het mijn morele taak het wereldkundig te maken. Ik bedoel, als je mensen in de armen van de Jihad wilt drijven dan moet je het zó doen.’
Paul Cliteur verblijft momenteel in een trainingskamp van de Verlichtings- Fundamentalistische Beweging (VFB) te Florence, en was niet bereikbaar voor commentaar.
Buiten Spel
Geplaatst op april 2, 2004 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Als het werkelijk om de toon van het debat gaat, waar blijft dan de oproep aan Abu Jah Jah of het misschien wat genuanceerder kan?
Bij de Droomvlucht, een van de populairste attracties van de Efteling, stond een rij van anderhalf uur. (Dat kon je zien aan de klokken die langs het wachtparcours waren opgesteld.) Toen wij ongeveer een uur geduldig hadden voortgeschuifeld tussen het zigzaggende dranghek, naderde een vader met zijn ongeveer tienjarige zoontje. Hij hielp het ventje tussen de spijlen door zodat hij een paar plaatsen voor ons kwam te staan. ‘Ja hallo!’ riep iemand, ‘zó werkt dat niet hoor!’ Eerst keek de man verbaasd om zich heen, alsof hij geen idee had wat hij fout deed, maar in werkelijkheid natuurlijk om na te gaan of de protesterende man op bijval kon rekenen. Toen hij iets te veel strenge blikken ontmoette, onder andere van ons, haalde hij zijn zoontje weer uit de rij. Vervolgens keek hij de man aan die geprotesteerd had en zei: ‘Dat kan toch ook wel op een andere tóón?’
Je ziet het vaker tegenwoordig.
Mensen doen de onbeschoftste dingen, maar als de reactie ook maar een fractie minder hartelijk getoonzet is dan de telefoniste van Vodafone of de aanbiedingen-omroepster van V&D, kun je de wind van voren krijgen. Een fietser rijdt over je teen op de zebra, en als je roept ‘Hé! kun je niet uitkijken?!’ maakt de piraat alsnog een noodstop en informeert of je dat niet ‘fatsoenlijk kunt vragen.’
‘Wanneer je het niet eens bent met de inhoud, is de toon ook al gauw verkeerd,’ hoorde ik afgelopen zondag in Buitenhof iemand zeggen in een discussie over het integratiebeleid. Het was Marco Pastors, wethouder van Rotterdam en een van Pim Fortuyns oudste politieke getrouwen. Tegenover hem zat Pierre Heijnen, PvdA-wethouder van Den Haag, die vorige week het plan lanceerde om in de gemeentelijke stukken van Den Haag het woord ‘allochtoon’ niet meer te gebruiken.
Paul Cliteur, die kort daarvoor aan dezelfde tafel zat om uit te leggen waarom hij zich terugtrekt uit het publieke debat over lastige onderwerpen, had misschien eens met Pastors moeten praten, voor hij dat besluit nam. Want zo is het precies: de sprekers die Cliteur en anderen oproepen tot het matigen van hun toon, mensen als Marcel Van Dam, Jacques Wallage, Thijs Woltgens, Piet Grijs en Els Borst, zijn ook de sprekers die het debat erover decennialang uit de weg gegaan zijn en hun eerste zinnige bijdrage nog moeten leveren.
Het is een oud recept: als je geen argumenten hebt tegen het verhaal van je tegenstander (of je hebt ze wel maar wilt ze uit politiek opportunisme liever niet uitspreken, zoals in dit geval), rest maar één uitweg: proberen de ander het zwijgen op te leggen. Door te klagen over z’n toon, bijvoorbeeld. Ik bedoel: als het wérkelijk om de toon gaat, waar blijft dan de oproep aan Abu Jah Jah of het van zijn kant misschien ook wat genuanceerder kan?
Ook de bekende ‘onderbuik’ komt op zo’n moment meestal tevoorschijn, zoals afgelopen zaterdag nog in een interview met Els Borst in NRC Handelsblad. ‘De onderbuik heeft lang genoeg geregeerd,’ meent zij.
Die onderbuikers, realiseren zij zich niet dat als het hoofd en het hart van Nederland (de politiek en de overheid) zich dit probleem de afgelopen dertig jaar serieus hadden aangetrokken, de onderbuik er nooit aan te pas was gekomen? Een medica als Els Borst zou toch moeten weten dat als de onderbuik rommelt, er meestal al veel eerder iets misgegaan is.
Bovendien, iemand die vermaningen omtrent de toon doet uitgaan matigt zich aan dat hij de regie voert, en dat is precies wat de onderbuikers en de toonklagers beogen: de indruk wekken dat alleen zij met het voorrecht bekleed zijn om over dit of dat onderwerp een uitspraak te doen, en anderen slechts aan het gesprek mogen deelnemen als ze zich voegen naar hun aanwijzingen. Zo is het gelukkig niet geregeld in een democratie: de debattanten bepalen zelf de toon en wie moeite heeft met die toon, moet een ander debat zoeken.
In de sport hebben ze voor de ouder wordende liefhebber speciale teams, ‘veteranen’ worden ze meestal genoemd, waar wat langzamer en minder fanatiek gespeeld wordt, zodat ze hun broze botten niet breken. Soms staan de oudjes na afloop nog even langs de lijn bij een juniorenwedstrijd en mopperen wat over vermeende spelverruwing. Dat ze ook nog naar de jonge spelers gaan roepen dat het kalmer aan moet, is niet gebruikelijk, de meeeste veteranen weten ook wel dat een echte sporter zich daar niets van aantrekt.
Cliteur is een getalenteerde junior die zich door een stel reumatische veteranen van het veld heeft laten sturen.
Bijzetting
Geplaatst op april 2, 2004 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Neem de openingskop van NRC Handelsblad, die maandag.
‘Prinses Juliana (94) overleden, bijzetting 30 maart.’
Een bijna korzelige dienstmedeling. Vooral door die cijfers natuurlijk. Koningin moeder dood, zo&zo oud geworden, dan&dan begrafenis – over naar het echte nieuws. En dan maak ik het met dat ‘begrafenis’ nog wat warmer, want er stond dus ‘bijzetting.’
Iedereen spreekt van de ‘bijzetting.’
Juliana wordt bijgezet. Er was nog even sprake van opzetting, maar uiteindelijk is gekozen voor bijzetting.
Het doet denken aan Amerikaanse politiemensen, die niet van cars en people spreken maar van vehicles en individuals.
Gelukkig werd er nog wel gewoon ‘lijkkoets’ gezegd. De volgende keer is dat het ‘bijzettingsvoertuig’.
(Geheel consequent wordt deze nieuwe, technische benadering nog niet gevolgd, anders had NRC Handelsblad op 7 december jongstleden moeten verschijnen met de kop: ‘Willem Alexander en Maxima planten zich voort, dochter: Amalia.’)
Ik heb het even nagekeken: bij Prins Hendrik en Koningin Wilhelmina, die in dezelfde kelder liggen, werd indertijd gewoon van ‘begrafenis’ gesproken. Het woord ‘bijzetting’ viel pas als het ging om de laatste handeling, het eigenlijke bijzetten.
Waarom nu ineens wel voortdurend dat ‘bijzetten’? Stuurt de RVD dat? Zo ja, hoe? Is er een memo, waarin de media verzocht worden geen ‘begrafenis’ te zeggen? Of gaat het subtieler? Zeggen de voorlichters va de RVD telkens met nauw verholen nadruk ‘bijzetting’ als een journalist, ‘begrafenis’ zegt, net zolang tot ze doorhebben dat het voor hun carrière waarschijnlijk beter als zij dat woord ook gebruiken?
Of is het gewoon een trend? Zoals de ‘winterse bui’ van de weerlieden – iemand begint ermee, het slaat aan & even later is het normaal.
Áls er een redenering achter zit, valt die wel te reconstrueren.
Aan het afscheid van een dode Oranje komt geen spade te pas, het benodigde graafwerk heeft eeuwen geleden al plaatsgevonden bij de bouw van die kelder onder de Nieuwe Kerk, en dus zou je niet kunnen spreken van een ‘begrafenis.’
Maar een begraving is nog geen begrafenis.
Bij het eerste stop je iets onder de grond, bij het tweede breng je iemand naar zijn graf, in dit geval een kelder. Wat de Oranjes doen, net als veel andere welgestelden, vooral in Amerika, is in feite een luxe vorm van het gewone begraven, maar dan zo dat je in de beslotenheid van een hermetische, loden kist rustig kan vergaan, zonder dat je wordt lastiggevallen door (on)gedierte uit de bodem.
Als iemand het vuur verkiest boven de groeve zeg je ook geen ‘begrafenis’, redeneert men misschien, maar dat is omdat er dan geen graf is. Hier wel, zodat er al met al dus geen goede reden is om niet gewoon van een ‘begrafenis’te spreken. Bovendien is er dan nog altijd ‘uitvaart’, waarbij de praktische vorm van lijkbezorging in het midden blijft en de zaak van de spirituele kant wordt bekeken.
Overigens bent u ook op dit moment getuige van een bijzetting. Hedenlands gaat stoppen. Hedenlands wil graag weer wekelijks, zoals vroeger, maar daarvoor is geen ruimte in de krant, dus ja, dat zal dan elders moeten. Waar? Check zo nu en dan hedenlands.nl voor het laatste nieuws.
Tabé dus, lieve lezers, dank voor alles.
Juul en Jan
Geplaatst op maart 24, 2004 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Al die terugblikken en jaaroverzichten en herhalingen van het afgelopen weeken waren officieel natuurlijk bedoeld om het heengaan van onze oude koningin Juliana te gedenken, maar ze vormden ook de perfecte omlijsting voor het afscheid van die andere nationale schattebout: Jan Pronk.
Als Pronk vrijdag zijn aftreden bekend had gemaakt, zou Juliana haar overlijden dan nog een dagje hebben uitgesteld, om zijn zwanenzang niet te verstoren?
Andersom werd die piëteit wel in acht genomen. Zaterdag liet Pronk weten zijn besluit uit respect voor de overledene een dag uit te stellen. Wat er niet kies is aan het doen van zo’n bekendmaking wanneer er net iemand is overleden, begrijp ik eigenlijk niet. Ja, de publiciteit, dat is iets anders, maar een communiqué en dan pas drie dagen later de interviews? Je zou haast denken dat het nemen van een besluit en het te woord staan van achtendertig radio- en tv-ploegen in het hoofd van Jan Pronk één onlosmakelijk geheel zijn. Kleuters kunnen vaak pas poepen als ze een potje zien, misschien kan Jan Pronk alleen maar besluiten nemen als Nova, Netwerk en het Journaal voor de deur staan.
‘En meneer Pronk, weet u het al?’
‘Nee, maar misschien kunt u even dat rode lichtje op de camera aandoen, dat helpt.’
Pronk had ‘talloze, heel intensieve gesprekken’ met Juliana, vertelde hij zaterdag. Het kostte me verbazingwekkend weinig moeite het te geloven, sterker, ik zag het direct voor me. Zei Juliana niet ooit dat die één procent van het bruto nationaal inkomen voor ontwikkelingshulp wat haar betrof wel naar twee mocht?
Natuurlijke bondgenoten.
‘Meneer Pronk, valt u iets op aan de koffie?’
‘Nee mevrouw.’
‘Max Havelaar! Speciaal voor ú in huis gehaald. Trouwens, nu u daar toch staat, zou u de Novib-kalender even willen omslaan?’
In zijn voortreffelijke boek Nieuw Babylon in Aanbouw, Nederland in de jaren zestig, beschrijft James Kennedy hoe de Nederlandse elite in de loop van de jaren zestig in de greep kwam van het idee dat Nederland een ‘gidsland’ was.
Nederland, je kunt alle noden lenigen
Nederland, er bestaan geen problemen –
ze kunnen alle uit de wereld geholpen worden,
Nederland, maak je nuttig, Nederland –
de wereld wacht op bevrijding.
Nederland, ga vóór…
dichtte Simon Vinkenoog in die jaren.
Belangrijke fakkeldragers van de gidslandgedachte waren mensen als Max van der Stoel, Bas de Gaay Fortman (‘De Vredespolitiek der Radicalen’), en natuurlijk Jan Pronk. Het was het tijdperk van de grote brillen, de brede revers en de onbekrompen idealen, de tijd dat nieuwsrubrieken een globe in hun logo verwerkten, en ecologen de wereld voorstelden als een opbrandend kaarsje. Ze kwamen weer helemaal tot leven, die jaren, afgelopen weekend.
Daar zat Juliana, op zo’n lage ribcord hangbank, rubbing knees met Mies, en dan wilde zij nou tóch wel eens éven iets kwíjt.
‘Mag ik even spreken? Mag ik even spreken?’
Het ergste, het allerergste, het aller-allerergste, verklaarde zij uit de grond van haar hart, vond ze het wanneer mensen dachten dat zij ouderwets was. Al het andere kon haar niet zoveel schelen, maar als mensen dát dachten, dat zij ouderwets was, dat vond ze, nou ja, een horreur.
Ik vermoed dat James Kennedy het fragment nooit gezien heeft, anders had hij het vast in zijn boek opgenomen, zo naadloos sluit het aan op zijn thema. Want dat is nu precies wat hij aanwijst als misschien wel de meest typerende eigenschap van het Nederland van na de oorlog: een haast verbeten afkeer van het verleden en een haast bezeten hang naar moderniteit.
De nieuwe tijd, de nieuwe mens, de nieuwe wereld.
Juliana, koningin van Nieuw Babylon, en haar speciale gezant Jan Pronk.
Misschien had hij tegelijk met haar moeten aftreden.
Over de hele wereld kun je in tax-free shops sigaartjes van Henri Wintermans kopen. Die worden in Eersel gemaakt, miljoenen per jaar, en de wereld is er dol op, maar de Nederlandse roker haalt er z’n neus voor op. Ze zien er goed uit, ze zijn schitterend verpakt, alleen de smaak valt nogal tegen. Dat geldt voor Pronk ook een beetje. ‘Kijk, daar gaat onze Jan Pronk,’ zei het Nederland van die jaren met enige vertedering, ‘die predikt voor ons mooie ideeën in het buitenland.’ Frau Antje voor de kaas, Jan Pronk voor de moraal. Maar toen werd hij teruggeroepen in binnenlandse dienst, en op de thuismarkt vielen zijn fraai verpakte exportideeën toch wat tegen. De adelaar landde in Madurodam, waar zijn luchtverplaatsing vooral voor overlast zorgde.
Een vogel met de spanwijdte van Jan Pronk is beter op z’n plaats in de centrale assemblee van de Verenigde Naties, die is daarvoor geproportioneerd. Dát was zijn natuurlijke habitat, en ook dat had hij met Juliana gemeen.
En de vertedering ebde weg, de glossy retoriek verloor zijn glans en begon hier en daar zelfs wrevel op te wekken. En zo kwam onvermijdelijk de dag dat iemand er niet alleen z’n schouders over ophaalde, maar er zelfs aanstoot aan nam. En de oude gezant van Nieuw Babylon het gat van de deur wees.
Juul en Jan. Mogen zij rusten in vrede.
Loop de bloedige hond
Geplaatst op maart 18, 2004 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Onlangs ging het in B&W over het slaan van kinderen. Over ouderlijk geweld, kindermishandeling, het ouderwetse pak rammel, de welbekende draai om de oren, billenkoek (voorheen billekoek), de muilpeer, de oorvijg, de okkernoot, (slaan en eten gaan goed samen), de pedagogische tik, de educatieve uppercut, het psychologische knietje, de schop onder het hol (binnenkant of bovenkant schoen?), de machteloze, half afzwaaiende pets, de onvoltooide dreigklap, het met de koppen tegen elkaar slaan (dat strikt genomen geen slaan ís), het in de Peel schijnbaar nog voorkomende knokkelklieven, met de botte dan wel de scherpe kant van het mes, (vooral toegepast voor het aanleren van tafelmanieren), de riem, de wandelstok, het rietje, de karwats (met of zonder knoopjes), de kleerhanger, het pingpongbatje, het tennisracket, of, zoals Hedenlands zich persoonlijk nog goed herinnert, de slappe slof.
Gans dit kleurrijk taaleigen zal met de taboeïsering van de opvoedkundige oplawaai geleidelijk uitsterven, maar goed, alle vooruitgang eist zijn tol en terwijl het ene hoekje van de immer tierige heemtuin die onze taal heet verdort, vindt elders plots een uitbraak van ongekende nieuwe variëteiten plaats, die zijn eigen verrukkingen kent en het verdriet om verloren soorten snel doet vergeten.
In dezelfde uitzending viel Hedenlands al iets op dat deel zou kunnen uitmaken van zo’n subspecies in opkomst. Een van de sprekers was een man die zich afvroeg waarom je, als het om lichamelijk geweld gaat, ten aanzien van minderjarigen andere normen zou hanteren dan ten aanzien van meerderjarigen.
‘Als het bij volwassenen niet mag,’ zei hij, ‘waarom mag het dan bij kinderen wel? Dat is wat mij puzzelt.’
Puzzelen als overgankelijk werkwoord. Niet: ik puzzel, maar ik ben gepuzzeld of ik word gepuzzeld. Of om precies te zijn: het voltooid deelwoord van het overgankelijke werkwoord puzzelen, gebruikt als bijvoeglijk naamwoord.
Komt natuurlijk uit het Engels.
‘What’s wrong?’
‘I’m puzzled.’
‘What’s puzzling you?’
‘Well, this puzzle.’
‘You’re right, it’s quite puzzling.’
‘But then, it wouldn’t be a puzzle if it wasn’t, now would it?’
‘No, I guess that’s true.’
(Tot zover Walter en Conny over het werkwoord to puzzle.)
Signaleerden wij enkele jaren geleden al uitdrukkingen als ‘bij de weg’ en ‘niet mijn kopje thee’, en stuiten wij sindsdien ook met enige regelmaat op merkwaardige mengvormen, onlangs nog in uw eigen Volkskrant, bijvoorbeeld, toen over Gretta Duisenberg werd opgemerkt dat ‘small talk niet haar ding is’ – met deze laatste aanwinst lijkt wat betreft de anglificatie van ons idioom toch een doorbraak te worden geforceerd.
Een wereld aan nieuwe mogelijkheden ontvouwt zich.
‘Ga je nog mee de hond lopen?’
‘Kom op zeg, het regent katten en honden.’
‘Dus wat?’
‘Je bent in drie minuten wekend nat!’
‘Wie geeft een poep?’
‘Ik geef een poep!’
‘Bloedige regen ook.’
‘Dat kun je nog wel een keer zeggen.’
‘Bloedige, neukende regen.’
‘Ja oké, maar wat over de hond.’
‘Neuk de hond. Die kan zichzelf wel lopen.’
‘Ach ja, wat de hel.’
‘Kom maar Rakker, ga maar loopjes! Toe maar, loopjes!’
‘Goed zo, daar is een goede hond.’
Deel 3: Over sms-taal
Geplaatst op maart 17, 2004 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Martine: Het is weer tijd voor Hedenlands, onze wekelijkse taalrubriek met Jan Kuitenbrouwer. Jan, we krijgen wel eens vragen van kijkers die alweer een tijdje weg zijn uit Nederland en die ontvangen SMS-jes, uit Nederland, en daar begrijpen ze niets van.
JK: kan ik me voorstellen, want SMS-taal is geen gewoon Nederlands. Dat komt omdat je maar een beperkt aantal tekens in zo’n bricht kunt zetten, en het is een gefriemel met die kleine gsm-toesjes, dus er wordt zoveel mogelijk afgekort en samengevat. Ik heb een paar voorbeelden.
—-> kaartjes ophouden voor Martine & raden.
Martine: Juist. En dat is dus allemaal SMS-taal.
Martine: Wacht even, wij zijn ook op een school gaan kijken hoe dat zit met die SMS-taal. Even kijken.
—-> INSTART
JK: Tieners leggen zich er enorm op toe, ook omdat het veel goedkoper is dan gewoon bellen. Onlangs heeft in Schotland een meisje een heel schoolopstel in SMS-taal geschreven. De meester begreep er nix van
Martine: Dus het dringt wel door in de gewone taal.
JK: Ja, dingen als FF, voor even, of NIX met een X, die kunnen heel goed in de gewone taal doordringen, dat is met afkortingen als AUB en TZT tenslotte ook gebeurd.
Martine: Kortom, niks nieuws onder de zon dus.
JK: In feite niet. Zolang er taal bestaat, bestaat ook de behoefte om de notatie, het schrift, zo compact mogelijk te maken, want dat scheelt tijd en moeite en ruimte. Wat je ziet in de computerwereld met ZIP-files, die gecomprimeerd en dan weer gedecomprimeerd worden, dat is een oeroud principe. Sommige van die SMS-dingen zijn ook al heel oud. Bijvoorbeeld ASAP bestaan al heel lang als afkorting voor as soon as possible, in de krijgsmacht heb je altijd veel van die letterwoorden gehad, bijvoorbeeld ook AWOL, absent without leave, enzovoorts. En in de tijd van de telegrafie (UITLEGGEN WAT TELEGRAFIE IS?) gebeurde dit ook, want je betaalde per letter, dus het moest zo compact mogelijk. Je had zeg maar de telegramstijl, lidwoorden weglaten en zo, maar ook de zogenaamde tradecodes, waarbij handelspartners in gestandaardiseerde afkortingen met elkaar correspondeerden. Dus dan schreef iemand SRGO en dat betekende dan : shipment received in good order. Toen we gingen telefoneren en faxen en mailen hoefde dat niet meer, maar nu door de SMS komt het weer terug.
Martine: Nou Ja, hartelijk dank weer en tot volgende week. Heeft u vragen over taal, over nieuwe of juist oude dingen in het Nederlands, mail dan naar Van Huis Uit of surf naar Hedenlands.nl, daar kunt u dit gesprek teruglezen en uw vragen of opmerkingen kwijt, en misschien kan Jan Kuitenbrouwer er iets mee voor dit programma.
Deel 2: Het woord allochtoon
Geplaatst op maart 17, 2004 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Introductie onderwerp: Haagse wethouder stelt voor om woord ‘allochtoon’ te schrappen.
Martine: Jan, is dit een goed idee?
JanK: Nee, lijkt me niet.
Martine: Waarom niet?
JanK: Het is een groep, die moet je kunnen aanduiden. Wat die wethouder écht wil is heel mooi, hij zou willen dat het geen aparte groep meer was, maar daar is meer voor nodig dan een taalkundig toverstokje. Dat is hard en zwaar werk, dat veel politieke toewijding en geduld vergt en dan kun je op een dag misschien zeggen: hoera, wij hebben dit woord niet meer nodig, het kan in de prullenbak, maar dat zou dan de feestelijke afsluiting van een lang proces zijn, niet het begin. Kijk, de taal laat zich heel wat makkelijker manipuleren dan de werkelijkheid, dus mensen die de wereld willen verbeteren zijn altijd in de verleiding om zich op de taal te richten, dan ben je sneller klaar, maar de werkelijkheid volgt de taal niet, de taal volgt de werkelijkheid.
Martine: Gek woord eigenlijk, allochtoon.
JanK: Ja, het is een gek woord, en het is het zoveelste in een lange reeks van termen die Nederland gebruikt heeft om immigranten in vredesnaam maar niet te noemen wat ze zijn, namelijk immigranten.
Martine: O, waarom is dat?
JanK: Omdat Nederland na de oorlog een e-migratieland was. Men vond het hier te vol, dat kon je toen gewoon zeggen, daar werd niets verkeerds achter gezocht, en dus werden mensen gestimuleerd om te e-migreren. Zo is de emigratie naar Canada, Nieuw Zeeland en Australië op gang gekomen. Dus de mensen die ondertussen het land inkwamen mochten vooral geen immigranten heten, en zo zijn termen ontstaan als ‘repatrianten’, voor de Indische Nederlanders, ‘rijksgenoten’ voor de Surinamers en Antillianen, ‘gastarbeiders’ voor de werkkrachten uit de middellandse zee-landen. Er was toen zelfs iemand die propageerde de gastarbeiders ‘internationale forensen’ te noemen, alsof ze s’avonds gewoon weer terug naar Turkije gingen met de bus. Later werd het ‘etnische minderheden’, zelfs ‘migranten’ hebben we een tijdje gezegd, en toen deed iemand de gouden vondst ‘allochtonen’, dat we dus tot op heden gebruiken.
Martine: Ja, maar je associeert het inderdaad wel met problemen en zo.
JanK: Maar dat komt door die problemen, niet door dat woord. Eerst is zoiets dan een onschuldige, neutrale term, tot iemand er een keer vuile rot!- voor zet, en dan is het besmet. Janmaat en Glimmerveen zeiden óók ‘allochtoon’. Maar je kunt overal vuile rot!- voor zetten, ook voor Medelander, of Nieuwe Nederlander, of Nieuwkomer, dus dat maakt niet uit., dan moet je dáár weer iets nieuws voor gaan verzinnen. Laten we immigranten maar gewoon noemen wat ze zijn, immigranten, en vervolgens hun problemen oplossen.
Martine: Jan Kuitenbrouwer, dankjewel. Heet u vragen voor Jan Kuitenbrouwer op het gebied van het moderne Nederlands, surf dan naar onze website,… etc…
Ook NOS-Journaal krijgt TV-kok
Geplaatst op maart 16, 2004 | Gearchiveerd The Semidaily Kuitenbrouwser | Reageer
All Inclusive (1)
Geplaatst op maart 15, 2004 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Weinig dingen zo mooi als ‘s avonds in de tropen uit een vliegtuig stappen.
Het is donker en licht tegelijk, de hemel zwart, paars en groen, palmbomen strekken zwaaiend hun armen naar je uit en de laatste koude, technische lucht die nog om je heen hangt lost op in een weldadig, klamwarm waaien dat alles hier eeuwig streelt.
(& dat wij noord-westerlingen alleen in verticale vorm kennen, als we ‘s winters een warenhuis binnengaan of op een rooster van de metro staan.)
Je zou zo rechtsomkeert maken om het nog een keer te doen.
Bij de landing werd geklapt.
Ik wist niet dat men dat nog deed!
Vroeger liet het zich voorspellen: nerveuze, onwennige reizigers, motoriek stram van angst, een zucht van god-moeder-maria bij het opstijgen, dan wist je het: veel eerste-keerders, dat wordt straks applaus. Die tekenen vertoont deze groep niet. In tegendeel, aan het aantal speciale sokjes, slofjes, kussentjes en slaapmaskers te oordelen heeft men hier wel enige ervaring met luchtvervoer.
Staat het los van ervaring?
Is het een klasseverschijnsel?
‘Wij maken de Caribbean bereikbaar!’ zegt Martinair over zijn non-stop-vluchten op Isla Margarita, en zo is het. De Caribische Droom voor de Kleine Beurs, zo kan deze propositie wel getypeerd worden. Het was een van de laatste nog niet door de zontoerist ontdekte eilanden, deel van Venezuela, losgekoppeld van de dollareconomie, en dus goedkoop.
Voor een weekje Barbados betaalden wij vijftien jaar geleden al ruim het dubbele. Toen we daar op onze kamer kwamen lagen er een halfje champagne en wat snacks in de ijskast, als we hier na vijf uur vertraging en tien uur vliegen rond middernacht de lobby inwankelen ontlokt het woord ‘bier’ aan de receptionist slechts een verbaasde grimas. Hij wijst op een plastic kan met mierzoete limonade. Ook een vijf centimeter dikke boterham behoort tot de mogelijkheden.
De twee jonge vrouwen die als eerste hun sleutel krijgen zijn al snel weer terug. Ze hebben een dubbel bed, terwijl ze, zoals een van hen uitlegt, ‘geen stelletje’ zijn. Weten we dat ook meteen.
Een oudere Nederlands mevrouw herademt opgelucht. Haar staat nog wat te wachten.
Op het strand een eindeloze parade van venters. Gespierde jonge negers met dreadlocks die zonnebrillen verkopen, verweerde indiaanse mannetjes met strohoeden die shawls en badlakens aanbieden, vrouwen die masseren, vrouwen die je haar vlechten, een jezus-figuur op sandalen die een boek geschreven heeft over het wereldraadsel waar hij graag met je over wil praten (tegen betaling?) en dan natuurlijk de man met de aloë vera-stekels waaruit hij ter plekke de gel schraapt die je, verzameld in een oud limonadeflesje, voor 10 dollar van hem kunt kopen. Ik zag ze op Aruba, op St. Maarten, op Curaçao, op Barbados, en nu hier. Het Caribisch gebied is bijna drieduizend kilometer in doorsnee, telt tientallen eilanden en honderden stranden. Op al die stranden loopt een aloë-vera-venter, met een paar van die stekels, een stel flesjes en een mes.
Zouden ze wel eens een congres houden?
‘Aloe-Vera Hustling & The New Millennium. Footprints for the future’
Zo’n enorm Amerikaans congreshotel, wemelend van de blootsvoetse rasta’s met tasjes en zakjes en flesjes en aloe-stekels.
‘Waar komt u voor?’
‘De workshop vullen zonder morsen.’
De touroperator heet Quality-Travel, maar toen ze die naam bedacht hadden was het ook gedaan met het kwaliteitsdenken. Als je bij de hostess van ‘Q’ geld wisselt krijg je de officiële koers, 2000 bolivares per dollar, als je bij haar met diezelfde bolivares iets betaalt is het 3000, de zwarte koers.
Onder elkaar duiden wij haar aan als de ‘muts’.
In een ander gezelschap, leren we aan het eind van de week, heet zij de ‘doos’.
Na een paar dagen wilden we eens écht lekker eten, we kregen een tip, doften ons op en bestelden een taxi. Daar was Flaco, een keurige heer van in de veertig, met zijn tip-top gepoetse, tot in de perfectie gerestaureerde 1982, 8-cillinder Chevrolet Malibu. We stegen op, Flaco zette een swingende Calypso op (keihard), liet de raampjes zakken zodat de zoele avondwind door de cabine ruiste, en zo zoefden we door de schemering. Andere auto’s claxonneerden, kinderen riepen ons na, we reden door zijn dorp, langs zijn huis, we zagen zijn vrouw en kinderen zitten, aan tafel, onder een lampekap, achter het muskietengaas, en Flaco gaf weer gas en de 8-cilinder snorde en de keiharde calypso bonkte en borrelde en de kokospalmen langs de weg deden de wave in een aanrollende windvlaag en alles leek ineen te vloeien tot één kinetisch geheel, een immens organisch orkest van vrolijkheid en beweging. Het soort momenten waarop al het sap uit al het fruit van dit luilekkerland samenstroomt tot die magische mix waarvan niemand elders op de wereld het recept kent, een cocktail die verkwikt en bedwelmt tegelijk, die je gewrichten in beweging zet als de zuigerstangen van een locomotief en je tong tegen je verhemelte doet trillen als het balletje in een scheidsrechterfluit.
Flaco stopt de auto, rent eromheen om de deuren te openen. Zwierig leidt hij ons het restaurant binnen, en daar zet het feest zich voort.
(wordt vervolgd)
Morele Striptease
Geplaatst op maart 10, 2004 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
In de videoclip bij het nummer Rock DJ van Robbie Williams voert de zanger, in een ruimte die het midden houdt tussen een danceclub en een Romeinse arena, al zingend een striptease uit.
Zoals op alles dat Robbie Williams doet, is er hard op getraind, de moves en poses kloppen, het ziet er geloofwaardig uit.
Het ene kledingstuk na het andere pelt hij af, dan weer tergend langzaam, dan plots met een felle ruk, precies zoals het hoort. De opwinding onder het publiek, uitsluitend vrouwen, stijgt met elke strofe. Dan is hij naakt.
Maar de timing klopt niet. Het nummer is nog niet afgelopen, er komt nog een heel couplet. Maar, blijkt dan, Robbie is ook nog niet klaar. Wij dachten misschien dat Robbie naakt was, maar er moet nog meer uit.
En het gáát uit. Met dezelfde bestudeerd-plagerige bewegingen pakt hij zijn huid beet, ergens bij zijn buik als ik me goed herinner, en stroopt hem af. Spieren, aders, organen, het komt allemaal tevoorschijn. En dan, als er geen huid meer om zijn lijf zit, neemt hij zijn eindpose in en klinkt het slotakkoord.
Ik hou niet zo van Robbie Williams. Het is iemand met een enorm talent, dat leidt geen twijfel, maar dat talent zit hem volgens mij vooral in het verbergen van het feit dat hij eigenlijk niets voelt, niets meent. Iemand die veel kan, maar niets wil. Een geniale bullshitartiest, kort gezegd.
Maar misschien onderschat ik hem. In al zijn groteske uitzinnigheid lijkt die clip voor Rock DJ een voorbeeld van de dwangmatige, nihilistische grensverleggerij waar veel populaire cultuur van dit moment uit bestaat, of het nu BNN, Patty Brard, Giel Beelen, Rob Muntz, Shin Chan of Jackass heet – een vorm van morele striptease – maar door die laatste stap, het uittrekken van het onuittrekbare, kun je hem ook opvatten als commentaar, als satire. Want dat is precies de vraag die al die ostentatieve, georganiseerde platheid oproept: hoe ver kán je gaan? Hoe ver kán een mens zich uitkleden? En: wat blijft er dan over?
(Spieren en organen.)
Is dat wat we willen? En dan? De volgende stap?
(Het skelet.)
En dan?
(Kluiven maar.)
Ik was van de week even bij De Schoenenreus. De Schoenenreus is een winkelketen voor supergoedkope schoenen.Van elke modetrend op het gebied van schoeisel is daar binnen de kortste keren een knock-off te koop voor een tiende van de prijs die je voor het origineel betaalt.
Mijn arme dochter wil graag een bepaald soort schoenen dat nu in de mode is (een soort haha-over-the-top-hoerenpumps, geïntroduceerd als kinky statement op een Parijse catwalk, neem ik aan, inmiddels voor Alle Leeftijden in elke schoenenwinkel) maar omdat zij ze van ons niet krijgt, wil ze ze van haar eigen zakgeld kopen, en zo kwamen we hier dus terecht. Een kale hal, rekken in slagorde, overal reclameplakkaten in schreeuwerige kleuren, en in de hoek zo’n kassaburcht met het personeel, een paar verveelde, geüniformeerde tienermeisjes. Er zijn daar zóveel schoenen, samengesteld uit dermate inferieure materialen, dat de chemische geur alleen al onverdraaglijk is, nog los van de deprimerende lelijkheid van wat er te koop is en hoe het wordt aangeboden. Uit het plafond kwam, vrij hard, een radiozender. Twee diskjockeys, of beter de diskjockey en zijn sidekick (een nieuwe beroepsgroep in het radiowezen, die, las ik, liever als ‘co-host’ worden aangeduid) met elkaar in gesprek. Over een zangeresje hadden ze het, een Idols-kandidate, van wie sex-foto’s boven water waren gekomen, die afgedrukt stonden in een roddelblad. Gedetailleerd legden ze elkaar uit wat er op die foto’s te zien was. Ja, er werd geneukt, ja, hij zat erin, en daar had zij iets van hem in haar mond. Ik stond daar, tussen dat afzichtelijke schoeisel, in die vreselijke lucht en die ranzige praatjes, en daar stond mijn dochter, met zo’n groteske hoerenschoen in haar hand, dromerig voor zich uitstarend, en de tieners hingen verveeld kauwgomkauwend in hun kassaburcht, van één van de 200 Nederlandse Schoenenreus-filialen, waar per jaar 22 miljoen schoenen verkocht worden, en de vijf ton per jaar verdienende diskjockey en zijn co-host begonnen nog maar eens opnieuw met het bespreken van die pornofoto’s (was ze nu wel een lekker ding of niet) en voor een kort moment, heel even, had ik het gevoel dat ik in de hel was. Waar geen enkele waardigheid bestaat, geen decorum, zelfs geen huid meer.
Alleen nog vlees en botten.