Lotsverbondenheid
Geplaatst op januari 17, 2003 | Gearchiveerd Geen categorie | Comments Off on Lotsverbondenheid
‘Zeg…’
‘Hmmm?’
‘Jan Mulder vindt ”vuurtrekkend” een vreemd woord.’
‘Ja, ik zag het. Is het ook. Typisch soldaten woord. Die van Kamenade is een ouwe generaal die iets te veel actie gezien heeft en nu wel eens een tijdje achter een bureau wil zitten.
Battle fatigue noemen ze dat geloof ik. Dat zie je ook aan die andere uitspraken, over die drijfjacht op de bestuurder enzo. Echt zo’n kregelige mastodont, die vindt dat er te veel piepeltjes voor z’n voeten lopen. Zo iemand als Jos van Kemenade moet toch een beetje ongestoord kunnen werken? Och, dat waren nog eens tijden, dat je als minister vrijwel zonder tegenwerking het hele onderwijs in de war kon schoppen. Hele sectoren van de samenleving overhoop halen en dan weer verder trekken, op de rupsbanden van je ontzagwekkend intellect, met je grootse visie, nieuwe verwoestingen tegemoet. De betere vuurtrekkende projecten. Jos van Kamenade, de George Patton van het openbaar bestuur. With your blood and my guts, by God, we’ll make it.’
‘Hmm, blij een inspirerend gesprekonderwerp te hebben aangereikt. Maar iets anders. Hoewel.’
‘Nou?’
‘In die discussie over Srebrenica he…’
‘Ja?’
‘Daarin hebben ze het over ”lotsverbondenheid”, die er bestond of had moeten bestaan tussen Dutchbat en de moslims en die onvoldoende aan Dutchbat zou zijn gecommuniceerd.’
‘Ja, en?’
‘Ik zit de hele tijd te denken, die Dutchbatters, dat zijn toch militairen?’
‘Ja, en?’
‘Oké, stel je voor. Daar ligt een bataljon van jou, in een lastige situatie, en die moet je een instructie geven. Dat moet je natuurlijk wel doen in een taal die zij verstáán. Je moet iets tegen ze zeggen waarvan duidelijk is hoe je dat praktisch vertaalt. Hoe je dat, excusez le mot, operationaliseert. Een voetbaltrainer zegt toch ook niet tegen zijn elftal: tast ze aan in hun nationale eergevoel, of: maak ze onzeker over hun eigen seksualiteit? Nee, want dan weten die jongens niet wat ze moeten doen. Die trainer spreekt voetbaltaal. Die zegt: direct een massaal offensief over de flanken, zo snel mogelijk een doelpunt en dan oprollen die handel. Toch?’
‘Zoiets. Maar hij is niet alleen veel te vaag, hij klopt sowieso niet. Stel nu dat die lotsverbondenheids-oekaze Dutchbat wel bereikt had. Hoe kun je soldaten nu vragen hun lot te verbinden aan dat van burgers? Laat staan als het hun eigen burgers niet zijn, zoals hier, maar los daarvan. Wat is een militair? Een militair is iemand die zijn lot in geval van oorlog níet aan dat van de burger verbindt. Dat is de essentie van oorlog: een militair sterft zodat de burger kan leven. De relatie tussen burger en militair is het tegenovergestelde van lotsverbondenheid. Lotsverbondenheid tussen militairen en burgers is een fictie. Een smoezelig politiek verzinsel van een stel ministers in de piepzak.’
‘Nou ja, tenzij de Dutchbatters óók in die bussen gestapt waren. Dat vind ik zo eigenaardig, dat je daar niks over hoort. Ze hadden toch mee kunnen gaan?’
‘Ja, maar daar moet je iets voor durven. En ze durfden niet zo veel, geloof ik. Omdat ze getraind waren om niet zo veel te durven. Omdat ze in witte jeepjes met smurfenhelmpjes en proppenschieters op een schertsmissie gestuurd waren. En dan gaat het mis, en dan zit de ministerraad bij elkaar, een hoeveelheid intelligentie om U tegen te zeggen, en dan frommelen ze met z’n allen een… een oxymoron in elkaar. Bah.’
‘Ja ja, als het over de provinciebegroting gaat gaan we een beetje stoer militair zitten doen, en als er dan echt een keer krijgstaal moet worden gesproken komen ze met ”een stukje lotsverbondenheid”.’
‘Taalverachting, dat is het. Alleen al daarvoor mogen ze wat mij betreft allemaal opstappen.’
Ennnnn…. Actie!
Geplaatst op januari 17, 2003 | Gearchiveerd Geen categorie | Comments Off on Ennnnn…. Actie!
‘En jij, wat doe jij?’
‘Ik zit bij de politie.’
‘O, en wat doe je daar?’
‘Ik doe de casting.’
‘Goh, interessant. En jij?’
‘Ik zit ook bij de politie.’
‘Ook casting?’
‘Nee, ik doe het geluid.’
‘En jij, ook bij de politie?’
‘Inderdaad.’
‘Laat me raden. Licht, editing?’
‘Haha nee, ik doe de special effects.’
Dat wist u niet hè? De Nederlandse politie is overgeschakeld op een nieuw systeem van functiebenamingen, gebaseerde op de filmindustrie. De politie heeft namelijk te weinig glamour, heeft men ontdekt, en dit is één van de manieren om daar iets aan te doen, om de politie als werkkring aantrekkelijker te maken voor jonge mensen.
U ziet misschien die spotjes wel eens op televisie, van jonge mensen die een hekel aan laksheid en egoïsme hebben, die iets voor de gemeenschap willen betekenen en daarom bij de politie gaan. Ze staan op een busstation of in een winkelcentrum, omringd door voorbijgangers, en kijken je zwijgend en doordringend aan. De modellen die daarvoor gebruikt worden kunnen met een sessie voor Revlon of L’Oreal evenveel verdienen als een straatagent in een heel jaar, die zouden echt wel gek zijn om bij de politie te gaan, maar goed, die spots zijn dus ook onderdeel van operatie Hermandad Glamour, door de sceptici in de landelijke korpsleiding ook wel aangeduid als Mission Impossible.
U wist het misschien toch wel, dat van die namen, want het geldt ook voor de politieman of vrouw waar iedereen wel eens mee te maken heeft, de wijkagent. Die heet sinds enige tijd namelijk buurtregisseur.
Het begon met een nota van de politiescholen. Het kost deze opleidingen, zo blijkt, steeds meer moeite aankomende studenten duidelijk te maken dat politiewerk vooral bestaat uit het tegengaan van dingen die niet mogen. Veel jongeren begrijpen dit niet. Het hele idee – de een wil iets en de ander zegt ho, dat mag niet – is hen vreemd. Thuis hebben ze er ook geen enkele ervaring mee. Iemand iets verbieden vinden ze ‘erg negatief allemaal’ en het bestraffen van mensen die de regels overtreden vinden ze ‘gênant’, en ‘gewoon écht te ver gaan.’ Of zoals een van de aspiranten het uitdrukte: ‘Wie ben ik weetjewel. Iedereen heeft recht op z’n eigen mening.’
Wat jonge mensen tegenwoordig ambiëren, zo blijkt uit onderzoek, is een baan waar ze ‘hun ei in kwijt kunnen’, ‘zelf iets creëren’ of anders ‘een stukje leiding geven.’ Vandaar dus dit nieuwe systeem van functiebenamingen, dat beter op deze behoefte aansluit.
De invoering was overigens niet zonder problemen. De eerste afgestudeerde van de politieacademie die werd aangesteld als buurtregisseur verscheen de eerste dag gekleed in rijbroek en rijlaarzen, dienstpistool op de heup, kop kaalgeschoren en een monocle in het linkeroog. Met een metalen toeter voor zijn mond liep hij door de wijk, regieaanwijzingen gevend. Een acteur die zich versliep werd ontslagen, een figurant die te vroeg de kliko naar buiten rolde schoot hij neer.
Anderzijds, sinds de speciale arrestatie-eenheden van de politie zijn omgedoopt tot ‘stunt-units’ is de belangstelling voor deze functies enorm toegenomen.
De benadering slaat aan, ook andere sectoren van de overheid experimenteren ermee. Zo werd van de week in Haarlem een ‘handhavingsregisseur’ aangesteld die een einde moet maken aan de gedoogcultuur.
‘En jij?’
‘Ik doe de props.’
‘Ah juist.’
‘Linten, kegels, dranghekken, je kent dat wel.’
Himphamp
Geplaatst op januari 17, 2003 | Gearchiveerd Geen categorie | Comments Off on Himphamp
De himphamp blijft verbazen.
Zeventien was Hedenlands toen Nieuwe Sprookjes van de Lage Landen verscheen, het vervolg op Sprookjes Van de Lage Landen, samengesteld door Hans Sleutelaar en Eelke de Jong, dat in 1972 verscheen, een groot succes was en twee jaar later een vervolg kreeg. Oh ja, die Lage Landen Sprookjes, dat was iets. Niettemin nooit iets in gelezen, kennelijk, want in Nieuwe Sprookjes van de Lagen Landen staan maar liefst twee verhalen over de himphamp. Of wel gelezen en weer vergeten, zoals in het geval van Broodje Aap? (Sprookjes van de Lage Landen en Broodje Aap, twee nonfictie-hits uit de jaren zeventig. Himphamp is een seventies woord).
Hoe dan ook, op pagina 121 van Nieuwe Sprookjes Der Lage Landen staat De levende himphamp en het daarop volgende verhaal op pagina 126 heet De himp-hamp-houvast. (Let op hoe himphamp eerst aan elkaar en vervolgens los wordt geschreven). ‘In beide
verhalen blijft een groep mensen en dieren aan elkaar kleven, maar met name het eerste verhaal lijkt sterk op het verhaal dat in uw artikel geciteerd is,’ schreef René de Bruijn, verwijzend naar de himphampvertelling in Broodje Aap van Ethel Portnoy, zoals besproken in Hedenlands van 21 november jl. In Portnoy’s omschrijving is de himphamp iets ‘waarop in obscene houdingen de vrouw, haar minnaar en de dienstmeid aan elkaar vast zitten.’ Uit dat ‘waarop’ leidde Hedenlands af dat de himphamp een afbeelding was, een tafereel. Een houtsnijwerk bijvoorbeeld, gezien de Finse oorsprong van het verhaal.
Dit echter, blijkt nu, is een dwaalspoor.
Deze himphamp bestaat uit echte mensen en voorwerpen, die op magische wijze aan elkaar gekleefd zijn! Wie of wat ze aanraken komt vast te zitten en zo ontstaat een bonte kluwen die aan het eind van het verhaal als bij toverslag weer wordt ontbonden. In De Levende Himphamp begint het met overspel, waarbij de overspeligen in de daad aaneengesmeed worden zoals dat in werkelijkheid soms met dieren gebeurt, een analogie die in Broodje Aap ook genoemd wordt. (Het gedonder begint overigens net vóór het overspel, als de man nog even een plas doet en aan de pispot vast komt te zitten, maar dat zal wel zijn omdat het boek ook voor kinderen bedoeld is. Later komt een koe aan de himphamp vast te zitten en vervolgens ook de stier die de koe bespringt, maar Peter Vos, illustrator, vereeuwigt het tafereel vlak vóór dat moment, als de stier nog netjes op vier poten staat.)
In De himp-hamp-houvast gaat het om een arm jongetje die van een heer een gouden bok krijgt, waar iedereen die hem aanraakt aan vast blijft zitten. Met de merkwaardige parade die zo ontstaat weet hij een prinses die het lachen verleerd is aan het lachen te maken, en als beloning mag hij met haar trouwen.
Angst en publieke schande (ontdekking van overspel), serendipiteit (fortuin vinden door een speling van het lot), paradise lost (de verloren welvaartsmachine uit de Kalevala), de meest uiteenlopende thema’s en motieven kleven zich aan elkaar vast.
En het is nog niet voorbij. Want wat leest Hedenlands achterin Nieuwe Sprookjes van de Lage Landen, bij de voetnoten? ‘Een himphamp is letterlijk een lang toestel om een lat in het hek van een molenwiek te drijven.’ Wéér een nieuwe betekenis. Opnieuw iets in de agro-technische sfeer (denk aan de himphamp als slootkantschraper) en toch weer heel anders. Het is net alsof Hedenlands met deze stukjes zelf ook een himphamp aan het m
Himphamp
Geplaatst op januari 17, 2003 | Gearchiveerd Geen categorie | Comments Off on Himphamp
‘Kent het Fins de himphamp ook? Schrapen ze in Finland de sloten leeg met pornografische houtsnijwerkjes?’ Vroeg Hedenlands zich af op woensdag 21 november 2001 (Himphamp 3). Op die laatste vraag moeten we het antwoord nog schuldig blijven, maar de eerste is inmiddels opgehelderd. En wel door de eminente letterkundige Louis Ferron, die op het stukje reageerde. ‘Kent het Fins de Himphamp?
Wel degelijk!’ schrijft hij. ‘Het is de Sampo uit het nationale epos de Kalevala. Een door de smeder Ilmarinen gefabriceerd apparaat waarvan aard en werking nogal duister beschreven worden. In de achtendertigste rune van het epos omschrijft de smeder zijn gewrocht als een vlijtig malend geval. ‘t bonte deksel laat zich horen, maalt een dag om hen te voeden, maalt een tweede voor de verkoop, maalt de derde voor ‘t bewaren.” Het gevolg is welvaart voor het land Pohjola, ofwel het Noordland. Natuurlijk wordt de Sampo gestolen, raakt zelfs te water en breek in stukken. En hoewel de zanger Vänämöinen – oud en wakker – belooft het volk ooit eens een Sampo terug te bezorgen is er sindsdien nooit meer iets van vernomen. Hoewel? Mogelijk dat er stukken van zijn aangespoeld aan Nëerlands kusten.’
Zoals Ferron schrijft, de Kalevala is een Fins volksepos, oorspronkelijk een verzameling liederen en vertellingen, eind negentiende eeuw tot één geheel gesmeed door de Finse arts-filoloog Elias Lönnrot. Zelf heeft Hedenlands de kinderlijke neiging om alle Finse namen en woorden, ja eigenlijk alles dat Finland betreft voor een verzinsel te houden (dezelfde reactie ongeveer als wanneer het nieuws meldt dat er Druzen slaags zijn in het Sjoef-gebergte), maar we hebben deze gegevens gecontroleerd en wat de heer Ferron beweert is allemaal waar.
De vraag kwam op omdat Ethel Portnoy in haar boek Broodje Aap de Himphamp ook noemt en daarbij verwijst naar een Finse studie omtrent folktales. ‘De minnaar van een boerin zou graag verlost zijn van haar echtgenoot.(…) De echtgenoot is ten einde raad, maar de duivel komt hem te hulp, en maakt, door middel van een toverspreuk, een ‘Himphamp’ waarop, in obscene houdingen, de vrouw, haar minnaar, de dienstmeid, enz. aan elkaar vastzitten.’ Als alternatieve benamingen noemt zij Fimfarum of Wirrwarr, waar wij nu dus de Sampo aan toe kunnen voegen.
Dezelfde regionale bijziendheid was misschien ook in het spel toen Hedenlands automatisch veronderstelde dat Portnoys Himphamp van hout zou zijn. Finland->dennebossen->blokhutten->houtsnijwerk, u begrijpt. Lönnrot, bij monde van Ferron, duidt de maker van de Sampo aan als ‘smeder’, hetgeen metaal als grondstof suggereert. Ook voor Portnoy’s Himphamp is hout bij nader inzien geen voor de hand liggend materiaal, hij is tenslotte door de duivel gemaakt en wie in een vlamrijke omgeving met hout knutselt maakt het zichzelf onnodig moeilijk, terwijl vuur bij het bewerken van metaal juist goed van pas komt. Mocht de Sampo inderdaad van ijzer zijn dan moet de kans dat er nog iets van hem aanspoelt vrij klein worden geacht, want aanspoelen is weer typisch iets voor materialen die drijven.
Maar misschien is het wel helemaal niet nodig al deze varianten van de himphamp op één lijn te brengen, tenslotte heeft de contraptie in het eerste geval een vloekachtige functie, terwijl het in het tweede om een soort welvaartsmachine lijkt te gaan. (Wij zwijgen nu even van de agro-technische betekenis die het begrip in zekere streken van Nederland heeft verworven, mogelijk door een boer die te veel vreemde boeken las.)
Dank u heer Ferron. Dank ook aan andere respondenten, uw beurt komt.
Himphamp
Geplaatst op januari 17, 2003 | Gearchiveerd Geen categorie | Comments Off on Himphamp
Zoals gezegd, behalve de grillen der lexicografie en de geheimen der agro-ingenieuze naamgeving ontsloot Hedenlands via het begrip Himphamp ook de wondere wereld der bluf- en onzinwoorden.
Onzinwoorden zijn wat het woord al zegt: men wil of kan niet zeggen waar het op staat en gebruikt een woord dat niet ‘bestaat’.
Die aanhalingstekens hangen daar omdat het maar helemaal de vraag is of je van een woord kunt zeggen dat het niet bestaat. Zonder al zo vroeg in het jaar de filosoof te willen uithangen maakt Hedenlands zich sterk dat men kan stellen dat een woord een woord is zodra het opgeschreven of uitgesproken is. Hecht men sterk aan het communicatieve aspect van de taal, en daar is iets voor te zeggen, dan zou men hier nog aan toe kunnen voegen: ‘en zodra het door een ander gelezen of gehoord is.’
Bon.
In elk geval moet er zoiets zijn als een grensgebied tussen bestaande en niet-bestaande woorden, want hoe zouden er anders ooit nieuwe woorden bijkomen? In de praktijk, bij Scrabble bijvoorbeeld, wordt de vraag of een woord wel bestaat opgelost door in het woordenboek te kijken. Maar wat is dan ‘het’ woordenboek? Het Woordenboek der Nederlandse Taal, zou je kunnen zeggen, en met enig recht, want waar hebben we het grootste woordenboek ter wereld anders voor gemaakt? Maar zoals het voorbeeld van de himphamp als Zaanse term voor een geslaagd baksel al suggereert staan zelfs in het WNT woorden die op een misverstand of een slordigheidje gebaseerd kunnen zijn.
Een andere eis die je zou kunnen stellen is dat een woord, om te kunnen bestaan, betekenis moet hebben, maar met die eis komen we in het geval van de fantasiewoorden niet uit de voeten, want hun betekenis is dat ze geen betekenis hebben. Maar als je het criterium van de betekenis loslaat is elk denkbare combinatie van lettertekens een woord, dan krijg je woordenboeken van niet tienduizenden maar honderdduizenden pagina’s.
Onzinwoorden liggen er zo’n beetje tussenin, hun betekenis is dat ze geen betekenis hebben, maar ze hebben op een andere manier geen betekenis dan willekeurige letterreeksen. Die hebben geen betekenis en onzinwoorden hebben geen betekenis – als u begrijpt wat Hedenlands bedoelt.
Wanneer Selma Markhorst haar vader vroeg waar hij heen ging en hij had geen zin om het haar te vertellen, zei hij: naar Piereke.
‘Als kind heb ik lang gedacht dat ‘Piereke’ het nogal geheimzinnige café verderop in de straat was,’ schrijft Selma. ‘Geen idee hoe ik daarbij kwam: volgens mij is mijn vader nooit in dat café geweest en was hij ook verder geen frequent kroegbezoeker.’
Als bij Erik van de Berg thuis gevraagd werd hoe laat het was, zei zijn vader soms: een uur of pierallepijp. ‘Ik heb geen idee waar hij het vandaan had. Zelf verzonnen? Werd het meer gebruikt?’ vraagt Erik zich af. ‘Ook de etymologie is me duister. ‘Pierepallepijp’ (je moet het zo snel mogelijk zeggen) lijkt een beetje op ‘vier, half vijf’ – meer kan ik er ook niet van maken.’ Hedenlands ook niet, want het woord pierallepijp komt in geen van onze woordenboeken voor.
Als mevrouw Biezenaar zich niet lekker voelt vanwege de maandstonde, zegt ze: ‘Ik ben wurg.’
Dorine Maalcke geeft cursussen fluitbouw en haar leerlingen gebruiken het woord ‘avegaar’ voor uiteenlopende stuks gereedschap; een vijl, een rasp, een schuifmaat, zelfs het meetlint. Dorine’s brief geeft een aanwijzing van hoe de himphamp ooit de overgang van specifiek object naar algemene fantasieterm zou kunnen hebben gemaakt. De avegaar, legt ze uit, is een speciaal soort boor gebruikt bij het maken van een fluit en een van de gereedschappen waar haar cursisten mee kennis maken. Ze vinden dat zo’n amusant woord dat ze het ook voor andere gereedschappen gaan gebruiken. Juist, en op dat moment hoeft er maar net een volkslexicograaf als G. J. Boekenoogen langs te komen, of iemand van het Meertens-instituut, en die noteert: ‘Avegaar, Noord-Oost-Drents voor waterpas.’
Zo komen de praatjes in de wereld. En de woorden in het woordenboek. Binnenkort meer, blijf schrijven.
Politieke Stijl
Geplaatst op november 28, 2002 | Gearchiveerd Geen categorie | Comments Off on Politieke Stijl
Met mooi boos worden op een gemene VVD’er komt u er niet.
Beste mevrouw Halsema,
Bij uw benoeming tot politiek leider van Groen Links, vorige week, vroeg u de media u ‘een paar dagen’ te gunnen om uw politieke stijl te ontwikkelen. Ik neem dus aan dat u daar nu mee bezig bent, en misschien vindt u het interessant te weten hoe die stijl er wat mij betreft ongeveer uit zou moeten zien. Ik ben zo iemand die bij de vorige verkiezingen twijfelde tussen oud-links en nieuw-rechts, en nu, bij gebrek aan een sterke politieke magneet op rechts, weer naar links zou kunnen worden getrokken, bijvoorbeeld naar Groen Links.
Laat ik maar meteen zeggen waar het op staat: het zal niet meevallen. De taak waar u voor staat is tweeledig: enerzijds kampt u met het imago van wat ik nu gemakshalve maar even ‘linkse kak’ zal noemen, anderzijds wordt Groen Links te veel gezien als onderdeel van de autistische Haagse politieke cultuur. Als welopgevoede, hoogopgeleide jonge vrouw met een juridisch-criminologische achtergrond bent u behept met het eerste, en als protégee van Paul Rosenmüller met het tweede. Uw voorganger was dan wellicht een rijkeluiszoon, als vakbondsman in de haven heeft hij jarenlang politiek corvee gedaan, en daar kun je toch weinig anders uit concluderen dan dat hij een idealist is.
U heeft het in dit opzicht minder makkelijk.
De wereld waarmee ik u associeer is die van het recht, en als er één Nederlandse kaste is die voor een belangrijk deel bevolkt wordt door mensen die hun persoonlijke ethiek zwaarder laten wegen dan hun dienstbaarheid aan de samenleving als geheel, dan is het de rechterlijke macht wel. En zoals De Zaak-Albert Heijn onlangs nog aantoonde, maken veel gewone mensen zich daar boos om. Uw optreden in die zaak was dan ook niet sterk. Ik zag u in een uitzending van B&W over dit onderwerp en als ik u niet gekend had, zou ik gezworen hebben dat u een rechter of officier van justitie was! Op een bepaald moment verweet u een Amsterdams gemeenteraadslid van de VVD op hoge toon dat hij ‘politiek bedreef’! Geef toe, uit de mond van een politica is dat niet zo’n sterk verwijt.
Wat me bij die uitzending van B&W ook opviel was dat uw toon vaak wat klaaglijk is, om niet zeggen huilerig. Het zit hem niet in de klank van uw stem, die is goed, het is de toon. U bent getraind in het formuleren waar u tegen bent, wat er mis is met de wereld en hoe erg we dat moeten vinden. U kunt ook erg mooi moreel verontwaardigd kijken. Daar is zeker enig succes mee te behalen, maar als het optreden van Ad Melkert in dat fameuze debat na de gemeenteraadsverkiezingen iets heeft aangetoond, dan is het dat het bij een politicus uiteindelijk gaat om wat hij vóórstaat, niet om wat hij afwijst. Met mooi boos worden op een gemene VVD’er komt u er niet. Zeker, hij had een iets te grote mond, maar hij sloeg de spijker op de kop toen hij zei: ‘U zegt wel veel, mevrouw Halsema, maar meningen ho maar.’
Uw voorganger Rosenmüller was bij de vorige campagne zo ‘collegiaal’ om de andere lijsttrekkers te ‘waarschuwen’ voor Frans Bromet, die hem tijdens een interview in het nauw had gebracht. Als andere lijsttrekkers weigerden Bromet te ontvangen, zou het desastreuze gesprek waarschijnlijk niet worden uitgezonden, calculeerde Rosenmüller. Zo heeft elke kaste de neiging tot ruilhandel in diensten en gunsten, en het gezamenlijk ‘depolitiseren’ van netelige problemen hoort daar ook bij, en toch, doe het niet, want dat is nu precies waar de kiezers genoeg van hebben!
U bent onzeker over uw nieuwe taak, nerveus, een beetje bang wellicht voor alles wat komen gaat, en dat zou u in de verleiding kunnen brengen wat dichter tegen de gevestigde orde aan te kruipen. Dat zou onverstandig zijn. Neem juist afstand! U draait korter mee in ‘het Haagse’ dan uw voorganger. Accentueer dat!
‘Maatschappelijke verandering begint met kleine ‘Haagse’ stappen,’ luidt de eerste zin van uw biootje op de website van Groen Links. Oftewel: eerst Den Haag, dan de samenleving. Denk daar nog eens goed over na. Moet het eigenlijk niet andersom zijn? Is het niet juist uw taak veranderingen in de samenleving om te zetten in kleine Haagse stappen?
Natuurlijk, zoals de meeste politici van uw generatie bent u meer een ijverige bestuurder dan een gedreven volksvertegenwoordiger, en voor een gewoon Kamerlid is dat misschien ook niet zo erg, maar geloof mij, voor een politiek leider is het op dit moment funest.
Wat betreft uw uiterlijk: ga u niet béter kleden nu u lijstrekker bent, nee, verslons juist maar een beetje. Laat maar verwaaien dat haar, trek eens gewoon sneakers en een spijkerpak aan, en ga het land in. En niet altijd met de camera’s erbij, want dan bent u dáár weer mee bezig, in plaats van met de mensen die u bezoekt. Stel u zelf ten doel tussen nu en de verkiezingen met tenminste honderd willekeurige Nederlanders tien minuten te praten. Dat zijn er ongeveer twee per dag. Dat moet toch lukken? (Mensen op en rond het Binnenhof tellen niet.)
Tot zover mijn suggesties.
Veel succes met de ontwikkeling van uw politieke stijl, ik ben benieuwd of u mij er mee weet te verleiden om in januari mijn stem op u uit te brengen.
Met vriendelijke groet,
Jan Kuitenbrouwer
Toekijkers, ingrijpers en weglopers
Geplaatst op november 28, 2002 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Op een brug over een van de grachten haalde ik hem in, dook vanuit het zadel bovenop hem, drukte hem tegen de grond en doorzocht al zijn zakken.
‘Ik ben niet zo’n ingrijper, hoor.’
M., die haar dochter A. komt ophalen.
‘Maar ook geen toekijker. Ik loop weg.’
Ik kom de keuken binnen, vang het woord ‘ingrijper’ op en weet waar het over gaat.
We hebben de weglopers, de toekijkers en de ingrijpers.
Net als M. zou ik liever een wegloper zijn dan een toekijker. Je drukt je of je doet iets. Ik zou me een voyeur voelen geloof ik, als toekijker. Angst en rechtsgevoel, die moeten in zo’n situatie doorslaggevend zijn, niet een triviale drijfveer als nieuwsgierigheid.
Zelf ben ik een ingrijper, altijd geweest al. Mijn vader heeft zijn best gedaan het eruit te krijgen. ‘Jongen, jij wordt nog eens door een hele grote, hele sterke man fináál het ziekenhuis ingeslagen,’ zei hij dan, maar het heeft niet veel uitgehaald.
Ik heb ook eens een citizens arrest verricht.
Op een zaterdagochtend zat ik op de stoep voor mijn huis koffie te drinken toen een paar deuren verderop iemand naar buiten kwam rennen. Gevolgd, na enige tijd, door de buurvrouw, die ‘houdt de dief!’ riep. Hij was ingeslopen, vertelde ze, ze had hem aangetroffen in de slaapkamer met haar dure camera in zijn hand, op zoek naar nog meer buit. Ik sprong op mijn fiets en reed hem achterna. Het was een junk, een magere knul van begin twintig. Op een brug over een van de grachten haalde ik hem in, dook vanuit het zadel bovenop hem, we vielen bijna in het water, drukte hem tegen de grond en doorzocht al zijn zakken.
Behalve de camera had hij nog wat sierraden en een verrekijkertje meegegraaid. Ik nam het allemaal terug, en zei dat ik hem zou laten gaan als hij beloofde nooit meer iets in onze straat te proberen. ‘Flikker ‘m de gracht in!’ riep iemand vanaf een woonschuit, en dat leek mij ook wel een goede manier om de jongen aan het denken te zetten, maar straks verzuipt-ie, dacht ik, en dan heb ik het gedaan. De jongen beloofde het en ik liet hem los.
Ik was de held van de buurt.
Mijn vader heeft trouwens wel gelijk gekregen.(Al duurde het ziekenhuisbezoek niet zo lang).
Het was in de Oude Hoogstraat in Amsterdam. Een groepje Hells Angels brachten met opzet een fietsend meisje ten val. Ik protesteerde. De leider, geassisteerd door de anderen, gaf me een pak rammel. Het was twee uur smiddags, in een oogwenk was ik omringd door toeschouwers, tientallen, die niets deden, behalve dan de weg versperren als ik probeerde te vluchten. Ik had een blauw oog, een lichte hersenschudding en een paar snijwonden aan m’n hoofd. (Hij droeg grote ringen). Op bureau Warmoesstraat werd me dringend ontraden aangifte te doen. Dan werd je adres bekend en kwamen ze thuis ook nog even langs.
Misschien zou ik dáár iets van geleerd moeten hebben, maar ik ben bang van niet.
Mijn vrouw heeft ook de neiging. Onlangs hebben we het een paar keer samen gedaan. We waren gezellig aan het winkelen en als we iemand iets asociaals zagen doen, grepen we in. We staken de Heiligeweg over, tegelijk met nog honderd andere voetgangers. Een jongen op de fiets probeerde door te rijden. Ik pakte zijn stuur, hield hem tegen en zei: zie je niet dat wij hier lopen? Wou je door ons heen? Verder maakten we er geen punt van, de boodschap was duidelijk. We liepen door. Even later twee winkelende meisjes, die voor ons liepen en zo, hopla, ijspapiertjes over hun schouder weggooiden. We konden ze nog net ontwijken. Mijn vrouw liep ze achterna, de Etos in, en zei: zeg, ruim dat eens fatsoenlijk op. Ze deden het, giechelend.
Een automobilist die ons zowat van de zebra reed kreeg een tik met de paraplu op zijn dak. Hij stopte nog, reuze boos, maar wij waren streng en zeiden dat als hij niet snel doorreed, we hem zouden aangeven bij de politie.
Het was eigenlijk wel leuk. ‘Heinsbroeken’ noemden we het. Iedereen zou zo nu en dan een uurtje moeten heinsbroeken, besloten we, dan kwam het wel goed met Nederland.
Toch was de lol er vrij snel af.
Zo’n spectaculaire interventie ten behoeve van een hulpeloos slachtoffer is dankbaar werk, maar de rol van knorrepot, van zedenmeester, is heel wat minder leuk om te spelen. Hoezeer we ook ons best deden om het speels en luchtig te houden, toch riep het heinsbroeken een zekere grimmigheid op, die al het andere, inclusief datgene waar we eigenlijk mee bezig waren, winkelen, etalages kijken, overschaduwde.
Mijn ervaring is dat je je bij dat soort acties het prettigst voelt als je iets af te reageren hebt. Je bent ergens boos om en je zult die dubbelparkeerder wel eens even laten weten wat een aso hij is. Ik merk het aan mijn eigen verkeersgedrag, al ik me lekker voel zíe ik al die wegpiraten niet eens, maar zodra ik zit te broeden, me verongelijkt voel of gefrustreerd, valt de geringste normoverschrijding me op en krijg ik zin er tegenin te gaan.
‘Ha! Jij komt er mooi niet door, bumperklevertje. O, rechts inhalen? Nou, ik dácht het niet!’
Om mensen in het openbaar op hun gedrag aan te spreken moet je een beetje kwaaie zin hebben. Als je goedgemutst bent kijk je wel uit om je humeur in gevaar te brengen. Misschien is dat wel de reden dat het zo weinig gebeurt. Mensen generen zich ervoor, het verraadt dat je de pest in hebt, en dat hoort niet. Moderne mensen moeten gelukkig en tevreden zijn.
Oscar Hammerstein
Geplaatst op november 28, 2002 | Gearchiveerd Geen categorie | 4 Reacties
Bij de waterleiding zien ze de verbruiksmeters omhoog schieten. Kijk, zeggen ze, Oscar Hammerstein is in beeld.
Waarom trekt het strafrecht ijdele advocaten aan? Omdat bij strafzaken de cliënt vaak achter de tralies zit. Of andere goede redenen heeft om niet in het openbaar te verschijnen. Dat moet zijn advocaat dus doen. Wie als jurist op televisie wil komen moet dus vooral niet op de afdeling mergers and aqusitions gaan werken.
De associatie met criminelen heeft voor een advocaat ook nadelen. Je kunt je moeilijk dagelijks met schurken bezighouden zonder dat er iets van hun schurkachtigheid op je afstraalt. Zo prijst de high profile strafpleiter zich op den duur uit de markt voor andersoortige zaken. Dat je als publiciteitsminnend advocaat niet zomaar elke zaak kunt aannemen die veel publiciteit genereert, bleek in de strafklacht van de kleine beleggers tegen World Online. De verwikkelingen rond dit jonge beursfonds trokken enorm veel media-aandacht, dus de advocaten Gerard Spong en Oscar Hammerstein wilden die klacht graag behandelen, maar zij misten de speciale expertise die zo’n procedure vereist. Ze losten dit op door onder valse voorwendsels de doortimmerde dagvaarding van de Vereniging van Effectenbezitters op te vragen, hem onder de kopieermachine te leggen en als hun eigen werk in te dienen. Zoiets heet plagiaat en het OM wees hun strafklacht dan ook van de hand.
Oscar Hammerstein had de inspiratie kunnen zijn voor Tj. (Tjolk) Hekking, de camerageile wethouder van Juinen. Net als Hekking heeft Hammerstein de kunst geperfectioneerd om zonder iets te zeggen toch in beeld te zijn. Bij Hekkings superieur, burgemeester Van der Vaart, was het geen onwil om op televisie te komen, hij was er gewoon niet zo handig in, zodat zijn wethouder telkens kans zag de show te stelen. Hekking deed het door zich tijdens een opname letterlijk tussen zijn baas en de camera te manoeuvreren, terwijl dat gemanoeuvreer bij Hammerstein dus al eerder heeft plaatsgevonden, buiten beeld, als Hammerstein zijn cliënt adviseert de publiciteit te mijden. Hekking kleedde zich bij C&A, Hammerstein gaat naar Oger. Hekking droeg ‘s nachts een haarnetje waarvan je overdag nog zag waar het elastiek had gezeten, Hammerstein masseert die groef ‘s ochtends weg met dure dagcrème. De blik waarmee Tjolk en Oscar ons aankijken, een ongemakkelijk borend staren, is daarentegen weer precies dezelfde.
Behalve zijn ijdelheid zijn er aan Oscar Hammerstein moeilijk andere karaktereigenschappen te ontdekken. Of hij ze kundig verbergt of gewoon niet heeft, is moeilijk te zeggen. Misschien zegt hij privé wel eens iets interessants, maar in het openbaar nooit. Er komen eigenlijk alleen kleurloze algemeenheden uit zijn mond.
Laatst was hij op een ochtend te gast bij Radio 1, de nationale nieuwszender. Een uur lang werd hij ondervraagd, door een interviewer en door luisteraars, en gedurende dat hele uur wist hij niets, maar dan ook helemaal niets te vertellen waarvan je dacht: goh. Niet één keer. De presentator gaf overigens niet de indruk dat dit hem opviel, laat staan stoorde. Het was alsof hij dacht: we hebben Oscar Hammerstein, de rest doet er niet toe. Alsof hij geen presentator was, maar iemand die zelf naar de radio luisterde, een radio die stond afgestemd op Oscar Hammerstein. En ja, daar komt dan geluid uit. Je luistert er naar of je zet het uit.
Je vraagt je af hoe het kan, dat iemand voortdurend door allerlei radio- en televisieprogramma’s wordt uitgenodigd om te komen praten, terwijl hij nooit iets van belang zegt. Misschien kijken de redacteuren van die programma’s alleen televisie met het geluid uit. Ze zien telkens dat hoofd, met die naam eronder, en op een dag bellen ze hem ook maar.
Zelfs bij het kritische mediaprogramma De Leugen Regeert gaat het blijkbaar zo. Een halve uitzending hadden ze onlangs voor hem ingeruimd, en er gebeurde… niets. Radio Hammerstein stond aan. Een soort waterstanden zond hij uit, als ik me goed herinner, maar het kunnen ook de berichten voor land- en tuinbouw geweest zijn.
Ik begin te vermoeden dat dit juist het succes van Oscar Hammerstein is. Er is te veel televisie, te veel mensen, teveel meningen, te veel informatie. Hammerstein zorgt af en toe voor een adempauze. Je kunt even het geluid uitzetten. Naar de wc gaan.
In de controlekamers van de waterleiding zien ze de verbruiksmeters omhoog schieten. Kijk, zeggen ze tegen elkaar, Oscar Hammerstein is in beeld.
Of je laat even de hond uit.
Je loopt langs de huizen, en je kijkt naar binnen, naar al die lege woonkamers, waar de televisie aanstaat. Met op het scherm het hoofd van Oscar Hammerstein.
Je ziet hem, maar je hoort niets.
Malle Henkie Deluxe
Geplaatst op november 28, 2002 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Ik dacht aan Malle Henkie van de taxistandplaats, en ineens zag ik Harry Mens voor me.
Bij de taxistandplaats van het Centraal Station liep jarenlang een man die het in- en uitstappen van passagiers regelde. Hij droeg een lange oude legerjas (ik meen dat er zelfs enige medailles op zijn borst prijkten), op zijn hoofd stond een soort conducteurspet, zijn handen staken in wollen handschoenen met afgeknipte vingers en hij zwaaide met zo’n spiegelei op een stokje, zoals klaar-overs vroeger gebruikten.
Ondertussen bracht hij een raadselachtig gebrabbel voort, alsof zijn werk zo ingewikkeld was dat hij er voortdurend met zichzelf over moest vergaderen. Volgens mij heette hij Henkie. Henkie, of Malle Henkie, zoals de chauffeurs hem noemden, was gefascineerd door het verkeer, en bij de taxi’s had hij een plek gevonden waar hij ondanks zijn zwakbegaafdheid een voorname rol in de wereld van het verkeer kon spelen. De chauffeurs tolereerden hem. Deels voor hun eigen vermaak hadden ze hem uitgedost met die pet, die jas en dat spiegelei en ze gunden hem de illusie dat hij sturend optrad bij iets dat in werkelijkheid vanzelf ging. Hij maakte zich nuttig door koffie, vroeg geen geld voor zijn diensten, haalde koffie en sigaretten voor de chauffeurs, en dat hij soms ineens iets raars deed – dan hield hij bijvoorbeeld plots een taxi tegen omdat er vogelpoep op de motorkap zat – tja, dat kon je verwachten van iemand die niet helemaal wijs is.
Malle Henkies zijn overal. Meestal zijn ze zwakbegaafd, of gewoon een beetje vreemd. Laatst zag ik er nog een. In een drukke winkelstraat stond zo’n Peruaans orkestje te spelen, u kent ze, mannen in poncho’s met trommels, gitaren en een panfluit. Ze werden gedirigeerd door een mannetje in een donkergroene loden jas, een jagershoedje met veertje op zijn hoofd, keurige zijden shawl om, in zijn hand een dirigentenstokje, dat hij redelijk geloofwaardig op en neer bewoog. Dit soort bandjes hebben nooit een dirigent, laat staan een die eruit ziet als een boekhouder uit Beieren, maar voor iemand die dat niet wist, of het voor de gelegenheid even vergat, was het best een aannemelijk tafereel. De Peruanen lachten, de omstanders lachten, en het mannetje was zichtbaar gelukkig.
Ik keek naar hem, moest aan Malle Henkie van de taxistandplaats denken, en ineens zag ik Harry Mens voor me.
Harry Mens is eigenlijk ook een soort Malle Henkie. Waar het bij Malle Henkies om draait is de vraag: zijn er behalve Henkie zelf nog andere mensen die hem serieus nemen? Zo niet, dan is Henkie waarschijnlijk een Malle Henkie. Ik vervul een cruciale functie, denkt Malle Henkie, zonder mij zou het hele taxiverkeer in het honderd lopen, maar de chauffeurs weten beter. Het enige verschil, als Henkie er niet was, zou zijn dat de chauffeurs dan niemand hadden om grapjes over te maken en zelf hun koffie moesten halen.
Harry Mens is de Malle Henkie van de Nederlandse televisie. Strikt genomen is hij volkomen ongeschikt als televisiepresentator (hij kan bijvoorbeeld amper praten), maar net als Henkie werkt hij voor niets, sterker, hij betaalt zijn hele talkshow uit eigen zak en gooit er desnoods nog wat bovenop. Bij RTL5 doen ze dus net alsof ze zijn programma interessant vinden, en ondertussen denken ze: gratis zendervulling, dankjewel Malle Harry.
Malle Harry doet soms ook ineens iets geks, net als Henkie. Laatst huurde hij bijvoorbeeld een andere Malle Henkie in als politiek commentator, maar dat zet RTL5 dan snel recht, en als Harry dan gewoon de advocatenrekeningen betaalt, is er niets aan de hand. Dat soort dingen heb je nu eenmaal met Malle Henkies.
Ook in de Nederlandse politiek heeft Harry Mens inmiddels een soort Malle Henkie-rol verworven. Laatst zag je het heel duidelijk. De kabinetscrisis bereikte zijn hoogtepunt, de spanning steeg, bewindslieden en kamerleden liepen af en aan, dagjesmensen en voorbijgangers verdrongen zich op het Binnenhof om er iets van mee te maken, en ineens was daar ook Harry Mens. Keurig geknipt en geschoren, in een chique winterjas, stond hij daar en gaf commentaar. Die ochtend begreep hij uit het nieuws dat het nu echt crisis was, hij trok een net pak en zijn nieuwe winterjas aan, reed in zijn Bentley naar het Binnenhof, posteerde zich op een strategische plek, en ja hoor, daar was de eerste tv-reporter al. Malle Harry stak van wal en verdómd, met zijn grijze coupe, zijn ietwat zorgelijke toon en zijn deftige winterjas was het net alsof hij erbij hoorde. Alsof hij werkelijk een rol vervulde in het grote drama dat zich daar afspeelde. Terwijl dat in werkelijkheid niet zo is. Mens is geen parlementariër, geen bewindspersoon, geen journalist, geen politicoloog, geen partijfunctionaris, geen partijlíd zelfs, vermoedelijk, (de VVD pruimt hem niet, de LPF keerde hij de rug toe), kortom, er valt geen enkele hoedanigheid te bedenken waarin Harry Mens in de Nederlandse politiek een rol speelt, of het zou die van geïnteresseerde omstander moeten zijn. (‘Harry Mens, ondernemer’, heette het dan ook in de meeste programma’s die hem opvoerden.) De rol van de taxichauffeurs wordt in dit geval gespeeld door de politieke pers, die dankzij Harry niet uit hun stoel hoeven te komen, want net als Henkie komt Harry de goodies met alle plezier brengen.
Dit is niet iets om je zorgen om te maken.
Malle Henkies zijn er altijd geweest en zullen er altijd zijn. Ze zoeken naar plaatsen waar iets gebeurt, naar drukte en beweging, die zíj dan zogenaamd veroorzaakt hebben. Dat ze ook op televisie zouden verschijnen was slechts een kwestie van tijd.
Synopsis
Geplaatst op november 25, 2002 | Gearchiveerd Geen categorie | Reageer
Ze leverden negen bewindslieden, waaronder een vermogende uitgever van verzamel-cd’s, een als lobbyist voor de alcoholindustrie werkzame fysiotherapeut (tevens schoonvader van de Kaapverdiaanse cosmeticamanager), en de voormalige bassist van Kayak.
Er was eens een kale homoseksuele socioloog uit Rotterdam. Hij wilde de politiek in, maar bij geen van de grote partijen lukte het hem om omhoog te komen. Hij werd bijzonder hoogleraar. Ook in het academische milieu vlotte zijn opmars niet, zijn hoogleraarschap kwam ten einde, waarop hij een column in een weekblad begon en toespraken ging houden voor het midden- en kleinbedrijf.
Door een ex-diskjockey, tegenwoordig projectontwikkelaar, een politiek actieve radiochef en een cafehouder-annex-popzanger werd eind jaren negentig een nieuwe politieke partij opgericht. Ze wonnen veel gemeenteraadszetels en besloten mee te doen aan de Kamerverkiezingen van 2002. De kale homoseksuele oud-hoogleraar bood zich aan als lijsttrekker en de nieuwe politieke partij verkoos hem. ‘At your service!’ riep hij en salueerde.
De nieuwe partij schoot omhoog in de peilingen. Maar de kale oud-hoogleraar en lijsttrekker week telkens af van de partijlijn, tot hij werd afgezet en vervangen door een voormalig officier van justitie, bekend om zijn ‘onorthodoxe opsporingsmethoden.’
Gesteund door enkele persoonlijke vrienden, waaronder een vastgoedhandelaar met louter lagere school en een natuurkundige die tevens enige bekendheid genoot als zondagschrijver, richtte de kale homoseksuele socioloog zijn eigen politieke partij op. De aanhangers stroomden toe, zowel in de peilingen als op het hoofdkantoor. Een Kaapverdiaanse cosmeticamanager (ooit Nederlands jeugdkampioen verspringen), een voorlichter van het Ministerie van Defensie, de in verband met malversaties ontslagen rector magnificus van een universiteit, de ooit wegens corruptie heengezonden hoofdredacteur van een gezaghebbend weekblad, een oud-dam-international – uit alle lagen van de samenleving kwamen de best and the brightest naar voren en sloten zich bij de nieuwe leider aan.
Zonder conflicten verliepen die eerste weken niet. Toen een van de vrijwilligsters, een voormalige miss Holland, op een vrijwel onverkiesbare plaats werd gezet beschuldigde zij de fictieschrijvende fysicus en een andere kandidaat, een ex-installateur van koelapparaatuur, tevens sterspeler van ijshockeyclub de Tilburg Trappers, van ongewenste seksuele intimiteiten.
Op 6 mei, kort voor de verkiezingen, bezocht de nieuwe lijsttrekker, gesecondeerd door de voormalige koeltechnicus en een andere vertrouweling, de Marokkaanse eigenaresse van een nagelstudio, het mediapark in Hilversum. Op het parkeerterrein werd hij van dichtbij neergeschoten door een veganistische dierenrechtenactivist uit Harderwijk (ook wel bekend als ‘de Groene Robin Hood’) en overleed ter plekke. Op diverse plaatsen in het land braken onlusten uit, de zittende regering werd beschuldigd van medeplichtigheid, en de rust keerde pas terug toen de nieuwe partij een nieuwe leider aanwees, de (inmiddels voormalige) defensievoorlichter, tevens fervent planespotter. Dringend riep hij op tot kalmte.
Onder enorme publieke belangstelling, en met de praal een groot staatsman waardig, werd de homoseksuele socioloog begraven. Bij de verkiezingen, daags daarop, won zijn partij 26 zetels. Ze kamen in de regering en leverden vier ministers en vijf staatssecretarissen, waaronder een oud-politie-inspecteur, een vermogende uitgever van verzamel-cd’s, de voormalige bassist van de popgroep Kayak en een als lobbyist voor de alcoholindustrie werkzame fysiotherapeut (tevens de schoonvader van de Kaapverdiaanse cosmeticamanager.) Die laatste verscheen overigens pas ten tonele nadat de oorspronkelijke kandidate, een Rotterdamse omroepster, zich moest terugtrekken toen bleek dat zij ooit lid was van de volksmilitie van een Zuid Amerikaanse dictator met het nodige bloed aan zijn handen (een detail dat zij had verzwegen) en nadat haar beoogde opvolgster, een Naardense huisvrouw en zus van een veroordeelde meesteroplichter, zich plots om onduidelijke redenen terugtrok.
Het bleef rommelen rond de nieuwe partij van de dode socioloog.
Een puisant rijke, ooit als glazenwasser begonnen vastgoedmagnaat meldde zich aan als onbezoldigd crisismanager en zette de landelijke partijorganisatie op poten. Moegestreden gaf de planespottende ex-voorlichter, die overigens ook vrijmetselaar was, de leiding over aan een backbencher, de uitgever van een motortijdschrift. Deze raakte al snel conflict met twee leden van de fractie, een oud-medewerkster van de Internationale Scharrelvlees Controle, tevens voormalig fotomodel, en de eigenaar van een internet-pornoconcern, die beweerden dat weer twee andere fractieleden, een optometrist met zeven filialen (gespecialiseerd in contactlenzen) en de corrupte oud-hoofdredacteur, hun parlementszetel hadden gekocht. Dit kostte de pornobaas en het ex-fotomodel, die overigens aan manisch-depressieve klachten leed, hun zetel. De oud-hoofdredacteur, tegenwoordig kunsthandelaar, had inmiddels namelijk een sleutelpositie in de partij verworven: de door hem aangedragen minister, de ex-platenbons, tevens zijn buurman te Naarden, was een zeer populaire bewindsman geworden, en ambieerde zelfs het politiek leiderschap. Dit bracht hem in conflict met zijn partijgenoot de minister van gezondheidszorg, een ‘erudiete’ maar ook ‘zuigerige’ en ‘recalcitrante’ econoom die de naam had geen ‘teamspeler’ te zijn en tijdens vergaderingen orde placht te houden door op een tafelbel te slaan. Deze had echter wel het vice-premierschap namens de nieuwe partij toebedeeld gekregen, en liet zich door de platenbons en de motorbladenman, een onafscheidelijk duo inmiddels, niet opzij zetten.
De puisant rijke ex-glazenwasser, die onlangs nog zijn zestigste verjaardag gevierd had met een ritje op een olifant door het centrum van Wassenaar, deed intussen zijn uiterste best om al deze conflicten te beslechten en de eenheid te herstellen; in allerijl voegde hij een ooit wegens witwaspraktijken gearresteerde en door een misverstand aan een bomaanslag ontsnapte topadvocaat aan het bestuur toe, maar ook die kreeg de zaak niet meer in het gareel.
Er vielen harde woorden, zoals ‘schijtlul,’ ‘flapdrol’, ‘val dood’ en ‘fuck you, dikke lul.’
Het kabinet viel, en de nieuwe politieke partij, nog geen zeven maanden eerder onder leiding van wijlen de kale socioloog uit Rotterdam zo veelbelovend van start gegaan, werd in de peilingen gereduceerd tot twee a drie zetels.
De professor, zoals de kale homoseksuele socioloog ook wel genoemd werd, lag inmiddels gebalsemd in zijn witmarmeren graftombe in het Noord-Italiaanse dorpje Provesano, en draaide zich nog eens lekker om.